
¡ I l f III'
I I ;
l i t
Jfaauwelijks te huis of hij openbaarde zijner jonge mees-
teres al hetgeen hij vernomen had, doch zij scheen daarop
reeds eenigzins voorbereid en een vermoeden te koesteren
van hetgeen haar lot moest worden. Dit vermoeden had
zij hären Herbie niet kunnen verbergen, en de bevesti-
ging er van in de weinige woorden, die zij hem schreef
en door den getrouwen Apoe werden overgebragt» was
oorzaak van de woede, waarin deze vurige minnaar na der-
zelver lezing verviel.
En werkelijk» bevalliger, schooner en zediger ineisje
dan de 16-jarige Area Pekel was er niet te Batavia.
Hetzij men haar te midden harer huiselijke bezigheid in
hare morgenkleeding ontmoette, of des avonds hare teede-
re voetjes längs de dansbaau zag zweven, aller bewonde-
ring trok zij tot zieh; en waar zij in hare nette om de
edele gestalte sluitende cabaija en honderdplooijige saija,
het haar en eonde glad en effen opgemaakt en met juwee-
len doorzaaid, zieh vertoonde > liet zieh een gemurmel
van goedkeuring en bewondering onder de gasten hooren.
En ofschoon hare eenigzins bruine tint van eene Indische
afkomst getuigde, deden evenwel de schoone Griek-
sche trekken haars gelaats het Europeaansche bloed kennen
, dat in hare aderen vloeide. Haar karakter had gee-
ne wederga in goedheid en hulpvaardigheid, waarvan de
behandeling harer slaven, die allen sterk aan haar ver-
knocht waren, en het medelijden met ongelukkigen, de
grootste blijken droegen. Geen wonder das dat de vurige
jongeling—de stoute krijgsman voor zoo veel bevalligheid
en deugd bezweek, hart en hand aan hare voeten leide,
en haar bezit alleen als een zegen des hemels en zijn
eenigst en onwaardeerbaarst levensgeluk beschouwde.
Even innig en vurig was ook Area aan hären Herrik
gehecht, en eenzaam en treurig, verdiept in het ongeluk
dat haar wachtte, zat zij dienzelfden avond de klokke 7
ure op eene steenen bank der stoep voor de nette, kleine
, twee verdiepingen hooge 'woning hares ooms op Roea
Malakka ( 1 ) , rond te staren of de geliefde niet spoedig
zoude opdagen. Het was schoon weder en een dier avon-
den, waarop de Natuur door een zacht windje den heeteu
dampkring van Batavia verfrischt. De nienwe wassende
maan teekende op den weg lange slagschaduwen der boomen
, längs den kant der gracht tot lommer der voetgan-
gers geplant, en achter dezelven sloop stil eene in een’
mantel gewikkelde gedaante, die voor het huis van Pekee
met een’ sprong den weg overkruiste, Aria in de armen
nam en haar, van de bank opligtende, met zacht geweld
naar binnen sleepte. Doch dit geweld behoefde niet groot
te zijn; — Asifa had hären Hejthik herkend en gewillig
volgde zij hem in het beiendende vertrek. Hier viel zij
hem om den hals, barste uit in luid weenen en ontlastte
hären boezem van al de zorgen die haar kwelden; — alles
wat zij van Arot vernomen had, vermeldde zij onder he-
vig snikken, en krampachtig hem omhelzende , smeekte zij
hem middelen te beramen om deze gruwelen te verijdelen
en haar van het ondragelijk lo t, dat haar te wachten stond,
te verlossen. H e k r i k , hoewel innig aangedaan , echter be-
daarder dan des middags, streek haar zachtjes over het
engelschoone aangezigt, beantwoordde hare liefkozingen
met eenen hartelijken kus op hare lippen en zeide: —
» Absa , eenigst geliefde Assa , wat zoude ik niet wagen»
om u te redden ? — Wees gerust en stel vertrouwen in mij;
— heisch mögen de voornemens zijn door uwen oom ge-
koesterd, — nog snooder de gruwel, dien hij met' u in het
oog heeft; — maar dit verzeker ik u , zoo waar als er een
Gon leeft, wiens hand tot dusverre onze magt in In d ie
( i) Eene nu gedempte gracht in B a ta v ia .
l e DEEL. S.