
vöorgevallene, zoo kort mogelijk, nog sidderende en be-
vende voordroeg. Een glimlach van ongeloovigheid kwam
op zijn gelaat. Het garnizoen kreeg in last weder in to
rukken en het plaatsen eener schildwacht op de bastion
waar ik woonde, was de eenigste raaatregel, welke er
voor de hand genomen werd. Slapeloos brägt ik het
overige van den nacht door en de morgenstond vond mij
in een’ koortsachtigen toestand , die mij voor eenigeri tijd
aan het tfiekbed kluislerde. Alles warrelde en wemelde
dooreengeiuengd en onzeker voor mijuen geest;—mijue
kamer werd mij soms te eng | gedurig ijlde ik en spoken
en tamboers en korporaals en witte gedaanten en lanta-
rens en vuurroode ggzigten zweefden oin mij heen en
schenen immer in een kring rond te dansen. Alles was
een baaijert voor mij, die onoplosbaar scheen , en vooral
gedurende den nacht , gewis door koortsverheffing, mij
het meeste kwelde. Maar ook na mijn herstel had ik veel
te lijden, vooral aan de officierstafel. Degevoelens waren
verdeeld; sommigen geloofden aan de waarschijnlijkheid
van mijn verhaal en aan dier hoofd stond de kapitein
K . . . .; anderen betwijfelden alles geheel en ik werd
door dezen niet weinig overladen met schimpschoten en
kwinkslagen , die mij van dag tot dag al meer en ineer
ergerden, het bloed in het ligchaam deden koken en het
spook lionderdmaal daags vervloeken en naar de hel ver-
wenschen. De kommandant alleen bleef ouzijdig; hij
gaf echter niet onbedekt te kennen , dat hem de zaak,
na rijpe overweging, niet zoo onwaarschijnlijk voorkwam ,
als men wel ineende; doch dat hij vermoedde , dat er iets
anders achter school, waarom hij mij aanried de grootste
waakzaamheid aan den dag te leggen en deuren en vens-
ters goed te sluiten. En werkelijk, zijne gevoelens
en vooronderstellingen werden weldra ten voile bewaar-
beid.
Eene maand na dit voorval kwam ik öp een morgeö»
n» mijne dienst in het bospitaal verrigt te hebben, vroe-
ger te huis dan gewoonlijk.. Ik vond Mabis*ei niet daar
en de sleutels mijuer Woning in banden van den kantine-
houder , die dezelve alsdan gemeenlijk bewaarde. Ra al1-
les oBtsloten te hebben zette ik mij voor ceue tafel en
hield mij onledig met schrijven. Het duurde niet lang
of de jongen kwam terug en vroeg mij om eenig geld.
Ik trok het laadje van mijnen lessenaar open, waarin
ik denzelfden morgen voor het uitgaan, nog een paar
ropijen geborgen had, maar zij waren gevlogen ;• ik *ag
verwonderd mijn jongen aan, die zulks gezien had; deze
verstomde doch wierp tevens haastig een’ blik in het ronde
en riep onmiddelijk u it: — » Toewan ! panljoerie mae-
sok di roemah / ” — Werkelijk zag ik ook op eene tafei
onder een venster den zandigen afdruk van eenen blootea
menschenvoet;/de glazeu , die op dezen tafel stonden «s
des morgens door den jongen «choongemaakt en geregeld
naast elkander gezel waren hadden gedanst en stonden nu
verward dooreen. Uit mijne kleederkist , die niet ge-
sloten was, mistte ik eenig linnengoed, en ook mijn
zilveren lepel en vork, een geschenk mijner goede moeder
toen ik naar Oost-Indie vertrok en die ik dagelijks ge-
bruikte, wären weg. Mijn degen, anders altijd aan dejö
wand hangende, stond nu in eenen koek der kamer en
alles had het voorkomen van eenen haastig gepleegden
diefstal. Ik begaf mij naar den kommandant, die onmiddelijk
een naauwkeurig onäerzoek in alle barakken liet
doen, maar er werd niets gevonden dan toevallig mijn
linnengoed in een heulgat op den muur van het kasteel
verstopt. Mijn vork en lepel bleven weg doch de politie
kreeg dezelve spoedig op ’t spoor. De voorletters van
mijnen naam waren daarop gesneden en dit gaf aanleiding
tot de ontdekking. Het vermoeden viel op eenen kano-n-
2 e DEEL. ' /