
der dit aantal was ook de oudste zoon van Krain T om-
p o b o e le , Daing M a b i l l a , die door zijn overbekend
woest en wreedgierig karakter geen de minste genade in
hare oogen gevonden had, maar schainper door haar was
afgewezen , waarover hij niet weinig wraakzuoht gevoelde.
Doch daaraan zou hij zieh misschien stil en gelaten heb-
ben onderworpen , ware het niet dat eenigen tijd daarna
zijn een jaar jongere broeder, Daing M akoeka , mede
aanzoek deed, en de zoo verlangde hand van Daing
L ompo verkreeg, die toen algemeen als de aanstaande
sehoonzoon van Krain B ostha ie werd aangemerkt. Trou-
wens, verre van het evenbeeld zijns broeders te zijn,
muntte Daing M akoeka uit door de edelste hoedanighe-
den , zoo naar ziel als naar ligchaam, en het was den
ouders evenmin ten kwade te duiden , dat zij den schoo-
nen, braven jongeling boven zoo vele anderen tot schoon-
zoon verkozen , als aan Daing L ompo , dat zij van tijd
tot tijd, hoewel steelsgewijze, den door de natuur zoo
rijk begaafden aanstaande, een’ welwillenden, beteekenen-
den blik toewierp , en beiden even zeer verlangden naar
het oogenblik, waarop hunne vereeniging zoude plaats
grijpen. Doch de haat en nijd van Daing Mabilla ont-
vlamden door dit alles van dag tot dag al meer en meer ;
zijne ijverzucht tot zijnen broeder kende geene grenzen ,
«n hij zwoer bij de asche zijner voorouders , eene wraak ,
eene bloedige wraak over den hem toegebragten boon te
zullen nernen , slechts reiklialzende naar het uur , waarop
hij deze gevoegelijk zoude kunnen bevredigen.
Reeds den avond voor den bepaalden jagtdag was Krain
B oithai jt met zijn huisgezin in de voor hem opgeslagen
hut aangekomen , en onder zijn gevolg bevond zieh ook
Daing Makoeka , die hem zelden meer verliet, vooral
indien zijne geliefde , gelijk op heden, deelgenoote was
van den togt. In den vroegen morgen herinnerde zieh
Krain B oothai® van ook Krain T ompoboele en zijn? zoon
Daing Mabilla eene uitnoodiging ter jagt gezonden te
hebben , waarvoor de eerste uit hoofde zijner hooge jaren
bedankt, doch de tweede beloofd had te zullen komen.
Dit was echter buiten voorkennis zijner alles gebiedende
en ligt ©pvliegende vrouw geschied, en hare ontevre-
denheid daarover willende voorkomen, zeide hij tot
haar :.—
»D a in g ! ik heb nog vergeten u te zeggen, dat ook
Daing Mabilla ter jagt komt.” •—
» Zoo ! — antwoordde zij haastig ; — en wie heeft
dien verzocht ? zeker gij njet, want ik heb u immers
gezegd, alle gemeenschap met hem aftebrekeu en hem
in het geheel niet tot ons toetelaten?” j
» Nu j a , Daing ! dat is waar , maar ik heb zulks ge-
daan uit beleefdheid en dacht niet > Ha hetgeen voorge-
vallan is , dat hij
» Wat denken ! ik wil hem niet onder mijne oogen zien,
want Foea B asso heeft mij gisteren nog gezegd, dat hij
binnen körten tijd een’ vreesselijken nioord zal plegen en
ons een groot ongeluk berokkenen , en wat die z e g t, is
altijd waar.”
» T ja / ” (1) — mompelde Krain B oktha ik ; — Foea
B asso! Poea B a s so ! — als die in het spei is , zal ik maar
zwijgen; doch ziet! — daar komt Daing M abilla reeds
aan,” — en hierop de hut afklimmende riep hij zijn’
jagtgast, hoe ver hij hem ook van zieh afwenschte, lujd-
keels toe :
» Tja Daing / reeds zoo vroeg hier, — gij doet wel
( i) Een gewone Makassaarsche uitroep, soms eene hevige
gertmedsbeweging, some bijzondere teviedenheid te kennen ge-
vende.