
Een gemompel van goedkeuring steeg onder de vergader-
derde menigte op, want allen kenden den moed, die hem
bezielde en de geslepenheid, welke hij bezat, om zieh
door list uit gevaren , waarin die moed niets,meer
vermögt , te redden ;—en allen klapten in de handen en
juichten van vreugde, toen zij de keus der afwezige
Orang kaija? s gevestigd zagen op den man, welke altijd
getoond had, dat de dappere en voorzigtige geest zijner
voorvaderen ook in hem gevaren, en hem geene opoffe-
ring te groot was, indien het de vrijheid en het geluk
zijner landgenooten gold.
Dan naauwelijks was die luide toejuiching eeniger mate
bedaard, naauwelijks had de woelige vergadering weder
een eenigzins geruster en stiller voorkomen gekregen, of
de kromme Poeloeter, die in niets medegedaan of toege-
juicht had, waagde het uit zijnen schuilhoek op te dagen,
en , op nieuw zijne pieperige stem verheffende, op eenen vrij
luiden en scherpen toon te vragen:
» En waarmede, gij mannen ! die daar zoo raast en
schreeuwt, of de Seitan (1) in u gevaren was, verdient
T o e lo e c a b e s ie de voorkeur boven mij ? waar heeft hij ge-4
toond meer heldenmoed te bezitten dan ik ? zeg ! Is het te
Oerien geweest, waar hij zieh aan de Holländers onder-
worpen en hun beloofd heeft, den nu ten Hemel verrezenen
f fm n i.r aan hen te zullen uitleveren? Mij dunkt, indien
er ooit gevochten is , dan heb ook ik medegedaan,
doch nimmer mijne Opperhoofden en landslieden verra-
den. En hem wilt gij nu weder aan uw hoofd zien ?
welnu; op nieuw zal de vijand zegepralen ; op nieuw
zal hij ons verlaten , in wien gij te vergeefs uw
vertrouwen zult hebben gesteld ; en dat zeg ik , — ik
(x) Satan of duivel.
Latoewiloeloe van Po e lo et, die nimmer voor een’ vijand
gevlugt is.”
» Om dat gij u nooit in zijne nabijheid gewaagd hebt
viel hem eene ruwe stem onverwachts in de rede, waarop
hij weder wilde antwoorden. Doch Toeloboabesie , den na-
deeligen indruk bespeurende, welken die zotteklap, in
weerwil van den verdachten mond , die ze liet hooren,
onder de menigte te weeg bragt, sprong in eens , knarse-
tandende van woede , van zijne zitplaats op , en zieh in
haar midden stellende , riep hij den vergaderden heftig toe.
» Mannen van Hitoe ! gij, die reeds zoo dikwijls voor
uwe vrijheid gevochten hebt; gij , die zaagt hoe vaak
mijn vader vroeger zijn leveu in de waagschaal stelde,
om u die vrijheid te doen behouden, en die mij her-
haaldelijk hetzelfde voetspoor hebt zien volgen, waar-
om gemord en het oor geleend aan de lastertaal van
een’ eigenzinnigen zotskap, die nimmer getoond heeft
een greintje moed in het gedrogtelijke ligehaam te bezitten
en enkel uit waanzin zichzelven op den voorgrond
wil stellen ? waarom mijne handelingen , die steeds uw geluk
beoogden , uit een verkeerd oogpunt beschouwd , of denkt
gij, dat ik in het verleiden jaar den vrede met onze
onderdrukkers zou gesloten hebben, indien ik niet,
afgemat doof onze veelvuldige verliezen , ons door dien stap
voor het oogenblik had zoeken te redden, om ons later
met meer kracht aan een te kunnen sluiten en te beproe-
ven, hen, die ons als het wäre het bloed uitzuigen, uit ons midden
te verdrijven ? En dat oogenblik is nu gekomen ; —luister
niet naar dien ellendeling, welke slechts uit eigenbelang
tweespalt onder ons wil doen opwellen, maar gordt uwe
Tamboeka aan , heft het schild in de hoogte en houdt de
Torana gereed, om die onverschrokken op den, voorzeker
ons ras naderenden, vijand in te werpen. Spoedig zullen
wij hem zien , die vermetel zieh tot in het hart onzes Iands