
Tiedja ! en sedert dat oogenblik heb ik rust noch duur •
» T oeeoecabesie ! uwe jaloesie vervoert u. Is dit nu een
tijdstip , om slechts aan zieh zelven te denken > en zijt gjj
niet, even als ik , de afstainineling van Pati T oebab , van
hem , die het woeste Hitoe het eerst mede heeft bevolkteu
ons die vrijheid nagelaten, welke men ons thans ontrooven
wil ? zijt gij dus niet verpligt onze eigene belangen te vergeten
en enkel te denken om die van het arme volk, aan welks
hoofd wij staan?”
» Schoon klinkende woorden; P a x iw a b i ! waarmede gij
mij om den tuin wilt leiden , maar — en hier leide hij de
linkerhand op zijn’ regterschonder en staarde hem aan met
oogen die tintelden van woede en ijverzucht, — zoo waar
als ik de zoon ben van T a h a e ie e , wiens bloed voor de-
zelfde vrijheid heeft gevloeid , waarvoor wij nu op nieuw
zullen moeten strijden ; die nimmer door de Holländers is
overwonnen en wiens krachtigen arm zij enkel hebben kun-
nen knotten met hem te paaijen door den onvoorwaarde-
lijken afstand van dien rotsigen berg, waarop ik thans
gevestigd ben , — zoo waar ook, laat ik mij niet bedrie-
gen , en Se T ie d ja zal de mij ne worden, in spijt van dat
kromme gedrogt— dien Latoewiloeloe van P o e lo e t, wien
gij slechts boven mij verkiest, omdat hij rijker is dan ik ,
omdat hij meerder nagelboomen bezit, dan mijn vader mij
heeft nagelaten.”
»Bedriegen! bedriegen ! zegt ge? — Allah en zijn Pro-
feet helpe mij > — Orang kaija ! Matig uwe uitdrukkingen.
Zeg mij , wie heeft u bedrogen of ik verpletter u . . .
» Gij Paxiwabi !— gij alleen—herhaal ik nogmaals. Ik
eerbiedig u als den grootsten held onder de Hitoezen, en
dien naam draagt gij met regt, — doch ik vrees u niet, —
en zoo gij wilt, —hier dadelijk kunnen wij het beslissen
of gij de kleine hoop , die gij mij destijds gegeven hebt,
gestand zult doen , dan of ons beider bloed zieh vereenigen
zal met het drabbige zand van de W~aij Ela. Hier.. . ”
Maar P a t iw a b i liet hem niet verder uitspreken, leide
hem de hand op den mond en fluisterde hem, zijne eigene
drift bedwingende , in
» Bedaar Toeeoecabesie ! wat nioet ons gevolg, datmeent
dat wij geheel eensgezind zijn , wel van ons denken, in-
dien het ons in zulk een driftig gesprek gewikkeld ziet.
Hoe ligtelijk kunnen onze volgelingen denken dat wij, in
twist geraakt, hun belang niet meer op het oog hebben ,
en welk een nadeeligen iuvloed kan zulks niet op de ver-
gadering uitoefenen , werwaarts wij ons begeven. Nogmaals
bedaar en hoor naar nyj. — Nimmer heb ik iemand bedrogen.
Zelfs met mijne gruwzaamste vijanden ben ik altijd
rond, te werk gegaan ; — aan verraad ken ik mij niet
schuldig; — en hoeveel minder zou ik dan den zoon eens
vriends willen bedriegen , aan wiens zijde ik zoo dikwijls
gestreden heb en die ons in u een’ waardigen opvolger
van zijnen tnoed, van zijne deugden heeft geschonken:
maar er bestaan omstandigheden, die het mij moeijelijk
maken tusschen u en den Latoewiloeloe te beslissen ; —
want ik wil het niet ontkennen, dat hij aanzoek gedaan
heeft om de hand van Se T i e d j a — en buitendien — van
uwe zijde is er eene verhindering die . . . .
» Eene verhindering van mijne zijde ?” vroeg T oeeoecabesie
verwonderd; — » ik besef n o ch ...............”
» Zijt gij niet alreeds gehuwd T o eeo eca b e s ie ? ”
» Dat is waar , P a x iw a b i !” antwoordde de Orang kaija
van Capaha, door' deze hem onverwacht toegevoegde
vraag eenigzins bedaarder geworden,-—» maar gij weet toch,
ik ben een regt geloovig Mahomedaan; op mijn achttiende
jaar huwde ik met A e h ib a , de dochter van den Orang
kaija T amaeessi ; want ook ik wil de genoegens smaken ,
welke aan ons, navolgers van den eenigen God en zijn
geeerbiedigden Profeet M ahoxed reeds hier op aarde