
» Ja, Orang kaija ! — antwoordde deze. — Ik stem er ten
volle in to e , ofschoou het mij in mijne ziel leed doet,
daaraan een inensch te moeten zien opofferen.”
» Welnu dan , Orang kaija’t , hernam T o e l o e c a b e s ib weder
:—rust eenige oogenblikken uit. Yerschijnt na het gebed
van Isah (ten 7 ure ’savondsj te mijneot; wij zullen als
dan gezamenlijk den avondmaaltijd nuttigen, en daarna tot
de plegtigkeid, waartoe ik intusschen alles zal doen voor-
bereiden , overgaau. Doch,—ging hij na körten tijd na-
denkens voort:—was de Latoewiloeloe van Poeloet ook bij
n , toen gij gisteren inet Cajoab naar de Kotta Laha
gingt ?”
» Neen !— antwoordde de Orang kaija van Hatoe ; — wij
hebben hem niet gezien , hoezeer Cajoab hem had doen
ontbieden om pns te vergezellen.”
» Hm ! merkte Patiwa.ii aan,—dat is bedenkelijk, want
toch was hij gisteren niet te huis, en men wist niet, wer-
waarts hij zieh begeven had. Ook ik heb om hem gezon-
den, dewijl ik inet zekerheid weten wilde, of men op hem
en de bevolking van Paeloet rekenen kan, doch hij was
niet te vinden. Reeds den avond te voren had hij zieh
verwijderd. Ik geloof , dat het noodig zal zijn een waak-
zaäm oog op hem te doen houden en ik . . . .
»T w ijfe l n i e t , o f hij sp e e lt eene d u b b e lz in n ig e r o l , vader !
v o o r a l nu hij z ieh door mijn huwelijk niet Sb Tiedja zo o
g ed u ch t te leu r g e ste ld z i e t .”
» Gij hebt gelijk , mijn zoon! en de minnenijd kan hem tot
gevaarlijke uitersten vervoeren. Ik zal hem doen nagaan
en vreeselijk zal mijne wraak zijn, indien hij zieh anders
gedraagt, dan het in deze dagen de pligt is van elken waren
Hitoees.”
De aanstaande eedgenooten scheidden voor het oogenblik.
/ man Ridjaex vergezelde Patiwabi , om hem nog nader
over den Godslasterenden eed te onderhouden, welken men
voorhad dien avond afteleggen , en het kostte laalstgenoem-
de niet weinig moeite, omhem niet alleen van de noodzake-
lijkheid daarvan te overtuigen, maar ook te overreden,
geen gebruik te makeu van zijnen geestelijken invloed, om
het gemeen afteschrikken, daaraan deel te nemen.
Intusschen trad T o e lo e c a b e s ib zijne eigene woning in ,
en gaf onmiddelijk koelbloedig het bevel, om een’ zijner
het meest in jaren gevorderde slaven te grjjpen en te binden,
gelijk ook om het voorvertrek geheel inet matten te
beieggen, en eengedeelte zijnerwapenendaarinovertebren-
gen. Meer had hij niet noodig , om den ongelnkkigen slaaf te
doen bevroeden, welk lothem wachtteen aan welke mede-
doogenlooze foltering hij zieh binnen weinige uren zou moeten
onderwerpen ; — uren, die hij in de grootste benaauwdheid en
doodsangst, — Toblobcabbsie daarentegen opgernimd in een
vertrouwelijk gesprek met zijne Sb Tiedja , — doorbragt.
De avondschemering daalde, en eene menigte koperen en
ijzeren lampen werd in het voorvertrek van Toelobcabb-
s ib ’s woning opgehangen en aangestoken. Ook het uur
van den avondmaaltijd kwam en rüstig en bedaard liep de-
zelve a f, even als of het oogenblik niet naderde, waarop
men tot eene der bloedigste en ijsselijkste plegtigheden moest
overgaan. Langzamerhand verzamelden zieh al de Orang
kaija'’ s , welke op den Capaha aanwezig waren, methun-
ne volgelingen, en het vertrek was weldra te klein om
allen te bevatten , zoodat velen zieh moesten getroosten,
buiten de deur den uitslag der plegtigheid aftewachten. —
Alleen Iman Ridjali verscheen niet, en toen nu, naar
hun inzien , genoegzaam al de genen, welke zij deelgenoo-
ten van den eed wenschten te doen zijn ».vergaderd waren
, zetteden T oblobcabbsie en Pa t iw a ii zieh naast elkander
aan het hooger einde van het vertrek neder, en de
eerstgenoemde begon in dezer voege de te zatnen gekome-
nen aan te spreken.