
op zijne teenen als een’ waggelende gans achter na en deed
hem bijkans stikken, door het hangen aan dat kleeding-
stuk , dat naauw om des dragers hals gesloten was« Bram
snikte naar zijn adem en tränen van benaauwdheid rolden
hem over de wangen, hij zag er nog paarscher u it, dan
anders. De Poeloeter deed moeite om eene vraag te sta-
melen, maär bleef in het »Toe-toe-toe” steken, want het
haastig loopen sneed hem den adem weg. De sergeant vloek-
te als een ketter en trok uit al zijn magt den Hitoees terug,
maar ook al te vergeefs, want zijne beide voorüitgangers
hadden door hunne vrees bovennatnurlijke krachten eh
dwongen hem integendeel daardoor, om even hard te loopen
als zij. In dien toestand naderden zij de wacht aan de
waterpoort, waar al de manschappen op het zien dier
stappende, dribbelende en rennende groep, uitbarstten van
het lagchen. Paar» Brammetjr , verontwaardigd van zieh
zoo ondeftig te zien behandelen, stond te midden der
wacht eensklaps stil, waardoor de Poeloeter met een he-
vigen schok tegen'zijn rüg optornde en den mantel losla-
tende, in eens achteruit stoof en op den grond viel. Spoe-
dig was hij echter weer op de beenen en wilde zieh uit de
voeten maken, maar de sergeant-ordonnans greep hem en
vroeg bedaard:
» Herr secretaris! was soll ich mit dem abscheulichen
ungeheuer machen ?”
De secretaris was geheel van zijn streek en kon eerst
antwoorden , na diep adem gehaald te hebben. Toen zeide
hij: » dat is ondeftig; — wie heeft ooit een man van mijn’
stand zoo zien loopen. Ik schaam mij. Waarachtig de lui-
tenant M oerlag heeft mij daar eene schandelijke kommis-
sie opgedragen. Sergeant van de wacht I sluit dien man
in het cachot. Ik zal het den Gouverneur zeggen, dat hij
dähr i s , en als hij hem noodig heeft, zal ik hem wel
doen halen.
Zjjn last werd dadelijk volbragt. Weldra was de tegen-
spartelende Latoewiloeloe van Poeloet achter de tralien ,
niet weinig berouw hebbende over den onberaden «tap ,
dien hij gedaan had.
Bram schudde zieh af als een poedelhond, bragt zijne
kleeding in orde en stapte toen bedaarder en deftig voort,
hoezeer nog altijd bleek van schrik. Statig klom hij de
trap op der vergaderzaal, en stond voor den Landvoogd,
welke, hem ziende, regelregt op hem afkwam.
» Secretaris ! — ving de laatste aan, — ik heb u laten roe-
peu , om dat ik . . . . Maar hoe zijt gij zoo bleek, sieur
F luwbel ? ”
» Ach Edel Heer! ik heb daar eene ontmoeting gehad,__
en hij zuchtte en haalde diep adem, — gansch niet deftig
; — ik schaam mij.”
» Maar wat was het dan ?” vroeg Dbmmeb , wiens wenk-
braamyen. zieh reeds fronsden. • Gekscheren verstond hij
niet.
» Ach, Edel Heer ! wat zal ik u zeggen — en B ram
bengelde met zijnen horlogieketting, waaraan hij onder
den wedloop niet gedacht had; — wij zaten aan mijn
huis gerust ons ochtend stondje te gebruiken, sieur v a i
A e fe s , de luitenant M o erla g , vaandrig S w a g er en ik ,
toen wij eensklaps in ons gesprek gestoord werden, door
eenen smerigen visscher, die ons gansch niet deftig aan-
sprak. S w a g er wilde hem wegjagen , doch Moerlag her-
kende hem eenigzins en verzocht mij , toen de vent, want
het is een klein krom gedrogt, zeide, dat hij u , Edel
Heer ! wenschte te spreken, om hem bij u te brengen.
Ik zeide wel, dat zulks gansch niet deftig zou zijn en
mijnen stand oneer aandoen , maar het hielp niet. M oer-
lag dreef het door , omdat hij gelooft, dat het een ver-
klikker is , — en ik heb er magtig veel last van gehad.
De moor, want dat is hij, vergat alle deftigheid en hing
1* DEEl. 1 7 .