
t u
i if"
lüopea. Hij verlieft zieh tegenover den Galoeüggoeng en tusschen
beiden ligt hat vlakke, geheel met onder water staande rijstvelden
(Sawa's) bedekte Tjitandoi-dal, dat ten noorden door
den verbindingsrug van Melambong en het begm der gemeide
centraal-keten begrensd is, maar ten zuiden geheel open ligt.
Na dit algemeen topographisch overzigt, gaan vs'ij tot de
nadere beschouvv'ing van den Galoenggoeng over.
2.) De eenig bekende uitbarsting van den Galoenggoeng
had plaats den October 1822, van des middags li/^ tot
41/2 ure, en herhaalde zieh den 12'^'"' derzelfde maand des
avonds te 7 ure tot den volgenden morgen. De volgende
beschrijving is gegrond op authentliieke berigten, onmiddelijk
na de gebeurtenis geplaatst in de Javasche Courant van 2, 9
en 23 November 1822, alsmede op het laatste en naauwkeurigste
verslag van den toenmaligen Resident der Preanger Regentschappen
van der Capellen aan den Gouverneur Generaal van
Nederlandsch Indië, gedateerd 6 Februarij 1823, mede in de
Javasche Courant van 22 Febr. 1823 bekend gemaakt. De verslaggever
heeft het terrein der uitbarsting, dadelijk nadat zij
opgehouden had, bezocht. Hij kwam over Tjiawie den
October (1822) in het distrikt Indihiang, waar de verwoesting
het grootst was, en bevond zieh den IS^i™ te Tassik maleio en den
in de vroeger zoo bevolkte hoofdplaats van het district
Singaparna, waar hij siechts 7 menschen aantrof. Hij deelde
namens de Nederlandsche Regering, voedsel en kleeding aan de
ongelulvkigen uit en rigtte verscheiden hospitalen op, zoodatmen
zijne mededeehngen dienaangaande als zekere daadzaken kan
aannemen. Dezelfde Resident .deed voor de overgeblevene bewoners
der ver woes te districten eene collecte over geheel Java,
die, volgens de Courant van 2 Aug. 1823, den 22'"=° Julij reeds
/ 9838 bedroeg.
Tot beter verstand van het volgende zalde hiernevenstaande
kleine schets der plaatsehjke gesteldheid des bergs volgens onderzoekingen
in 1846 dienstig zijn. AI wat tusschen den voet van den
Galoenggoeng, den Sawal en het zuidelijke gebergtegelegen is,
is offen land en eene der rijkste kultuurvlakten van Java.
In deze vlakte liggen tot aan de Tjiwoelan, Tjiljantellen l'jitandoi
en tot aan de grenzeQ, die door eene dubbeld gestippelde
lijn aangewezen zijn, duizende ^ehed op zieh zelf staande
heuvels verstrooid. — De enkel gestippelde lijn wijst den loop
aan van de Tjikoenir voor de uitbarsting in 1822.
Het volgende is, na weglating van al wat thans onbelangrijk
is, de slotsom, uit die berigten getrokken, benevens mijne aanmerldngen
daartoe, die in parenthesi er bijgevoegd zijn.
Reeds voor 1822 bestond er eene vallei of kloofop die plaats,
waar tegenwoordi'g de kraterspieet ligt en was, even als al de
omliggende hoogten, met bosch bedekt. De bewoners waren van
oudsher aan een onderaardsch geluid gewend, hetwelk zieh van
tijd tot tijd het hooren en gedurende de uitbarstingen van den
25 tot 30 palen van daar verwijderden Goentoer steeds het
hevigste was. Behalve andere beken stroomde de Tjikoenir uit
de kloof des Galoenggoeng en stortte zieh uit in de Tjilosseh.
Rijk bebouwde vlakten omgaven den Z. en 0. voet des bergs
en eene menigte geisoleerde heavelen lagen daarin verstrooid.
Op Velen dezer heuvelen, zoo als op den G. Madipada, G. Gong en
anderen in Singaparna lagen graven, beschaduwd door Cambodja
en andere daar geplante boomen; anderen waren met bosch bedekt.
De linker (N. 0.) helhng van het Galoenggoeng-dal werd Passir
goeroe, de regter (Z. W.) helling Passir pogor genaamd.
De hoofdrivier Tjilioenir van dit dal verkreeg in de maand
Julij 1822 (wegens sterkere ontwikkeling van zwavehg-zure
dampen in die bergstreken, door welke zij stroomde) öene troebele
melkachtige klem-, liet een wit bezinksel achter, werd
zamentrekkend van smaak en verspreidde een' zwavelachtigen
renk; (het water bevatte waarschijnlijk eene oplossing van zM'avelzure
kleiaarde, die door sterkeren toevoer van zuiver water
in de lagere bergstreken weder neerplofte.) Na verloop echter
van eenigen tijd werd het water weder helder; (het uitstroomen
der dampen vermeerderde; het water bevatte nu meer zuur en
de kleiaarde werd niet meer neergeploft.) Hooger op bij eenen
waterval en eene kom (baboelan) was het water warmer dan
gewoonlijk
Ii ^
P
:
•i 3-Ï