
I - llervoriii,
in tlezen cen halfbolvormigea slakkctikegel; niaar hier
ziet liet oog sleclits een chaos van verwoesting! — Niets ontwaart
de beschouwer clan rotspuinhoopen, zwarte slakken, spielen
en steile kloven en zieh als znilen verlieffende bergmassa's, —
alles wild door elkander geworpen en over elkander heen gestört
tot beneden aan den voet des bergs.
Aan de westelijke zijde vond ik eene plaats, waar het mogelijk
was naar beneden te klimmen. De rotsen vormen hier trappen,
die met struiken zijn begroeid. Weldra bevond ik mij aan den
westelijken rand des kraters, van welk gedeelte, tusschen de
steile tandvormige rotsen, verscheidene met puinbrokken en rolsteenen
opgevulde kloven benedenwaarts loopen. In eene dergelijke
kloof klom ik zonder gevaar in den krater af. Nog bij geen
onkelen vulkaan had ik dergelijke rolsteenen opgemerkt als hier;
sommigen waren geelwit, anderen geheel en al geel van kleur;
geen vergane, maar vaste steenen, welke eene groote mate van
hardlieid bezaten. Verder benedenwaarts vond ik geheele rotswanden,
die eene hoogte van 100 voet en hooger bereikten en
eene gele kleur hadden. Dergelijke hooge wanden, benevens de
losse rolsteenen, welke de kleur van zwavel ende vastheid van
rots bezitten, waarschijnlijk uit veldspaath-lava, door de
werking ^sn zoutzure davipen veranderd, bestaande, worden in
geenen enkelen vulliaan op Java, behalve in den Lawoe gevonden.
Het is waar, thans wordt in den krater van den Lawoe noch
eenig spoor van zoutzuur, noch van zoutzuur natron aangetroffen,
en is het voorgebergte «Ngebel» van den Wilis, in de
kloof der kali Pandoesan, de eenige vulkaan op het gansche
eilandJava, alwaar, behalve de gewone zwaveligzure dampen,
ook dampen en heete brennen te voorschijn komen, welke
keukenzout afzetten.
Ten 9 ure kwam ik aan den zuidelijken rand des kraters aan«),
Het is geen ketel, maar een bergterras, hetwelk ongeveer 300'
ver voorwaarts springt. De achterste rand, welke bijna loodregt
'J Met dczcn iiaam zullen wij die Strock bestompelen, hoewol zieh thans to dior
phuitse gcou spoor van vulkanische working moor vortoont.
i ^ r
453
naar de telaga Koening oprijst, is het steilst; de zuidelijke randen
zijn van scheuren doortrokken, en dalen zonder scherpe grenslijn
vrij en tamelijk steil naar de zuidelijke helling des bergs benedenwaarts.
Hij schijnt 700' beneden de telaga Koening, derhalve
ongeveer 1,200 ä 1,S00 voet beneden den hoogsten top
van den Lawoe gelegen te zijn. De zuidelijke hellingen van den
vulkaan, welke men van dezen rand duidelijk overziet, zijn
bedekt met de vroeger reeds dikwerf vermelde struikgewassen,
die aan dergelijke zonen eigen zijn, niettegenstaande zij met
tallooze scheuren in alle rigtingen doorgroefd en met zwartachtige,
zonderling gespleten rotsklompen bezaaid zijn; verder
naar beneden heen onttrekken zieh deze puinhoopen aan het
oog, dewijl zieh aldaar schaduwrijke bosschen boven dezelven
verheffen. De groote bergspieet, welke wij krater spieet zullen
noemen, loopt in eene regte rigting längs de helling des bergs
benedenwaarts; aan den voet van den vroeger reeds vermelden
hoogen rotspilaar, 3,000 voet beneden den hoogsten top, ligt
in deze spieet de eenige j^laats van den Lawoe, waar zieh nog
vulkanische werking vertoont en dampwolken opstijgen.
Van dezen rand ontwaart men hoedanig het Lawoe geborgte
zuiclwaarts met eene bergketen te zamen hangt, welke dwars
loopt, namelijk, in de rigting van het oosten naar het westen
en in talrijke, met wouden bedekte toppen oprijst; den hoogsten
dezer toppen, welke van hier zuid-zuidwestwaarts ligt, schatte
ik op eene hoogte van 7,000 voet. Dit geborgte verbindt zieh
door middel van een smallen tusschenrug, in den vorm van een
Zadel, met den Lavs^oe, bijna op gelijke wijze als de Telemojo
met den Merbaboe te zamenhangt, — door middel van een rüg,
of juister gezegd, van een oncffen hoogland, tot op welks
middengedeelte zieh de wouden van het ter wederzijde gelegen
geborgte uitstrekken. De overige gedeelten vertoonen zieh in
den helder groenen tooi van Alang-alang en slechts op de (oostelijke
en westelijke) hellingen van den zadel ontwaart het oog
bebouwde streken. Aan de eene zijde, ten zuidwesten van hier,
niet veel lager dan de hoogste centrale streck van den bergzadel,
strekken zieh de bruinkleurige hutlenriji^n van het doi-p
I