
î
Ut!
•i
482
zijii bcslagcn cn eenc diopte liebbcn van 1 a ä voet. In den
omlrck dczor gaten is de bodem verliit; eenige derzelven zija
uitgebluscht en verdroogd; uit anderen echter stijgen, met een
zaclit gedruisch, zwavelachtige dampen op, terwijl nog anderen
Lot op zekere hoogte met een modderachtig, grijsklenrig water
zijn gevuld, hetwelk door opstijgende gas-vormige Stoffen in
eenc soort van kokende beweging wordt gehouden. De thermometer
Steeg in dit water tot op 142° Fahr. (48, 89° R.)
Waarschijnlijk is het slechts regenwater, dat den modder voor
een gedeelte oplost-en door de opstijgende dampen verhinderd
wordt in de diej^te te dringen. Ongeveer 1,000 schreden verder
benedenwaarts, in dezelfde kloof, in de bedding der beek, sijpelt
op tah-ijkc plaatsen zoiit water uit den grond. Vaste zamenhangende
trachiet-rotsen vormen de Avanden der beek; haar bed
ochter is met rolsteenen bedekt. Uit de voegen en reten dezer
rotsen, en zelfs tusschen de rolsteenen uit, weit op tallooze
plaatsen, over eene uitgestrektheid van 200 schreden längs de
beek, heet water op(temperatuur 146° Fahr. (SO, 67° R.), hetwelk
den smaak van keukenzout heeft en aan de zijden der
steenen en op toevallig daarin geworpen bladen eene groote
menigte van werkelijke, witgekleurde kristallen van Murias
sodse afzet. Zacht stijgen dampen uit dit water op; rotsen, rolsteenen,
ja, zelfs het water der beek is in de onmiddellijke
nabijheid dezer plaats verhit. Om de steenen vormt het water
geelachtige korsten, die eene groote vastheid verkrijgen, en op
den duur verbleeken, doch ter naauwernood de dikte eener lijn
hebben. In den regentijd, bij een hoogen waterstand, zijn deze
brennen door het water der beek bedekt.
Verder zuidoostwaarts, slechts door eenen bergrug van de
kloof der kah Pandoesan gescheiden, treft men weder een diep,
met wouden bedekt dal aan, door welks bodem de beek Bedali
stroomt. Hier, in het midden van hoog gegroeide grassoorten
ligt, verscholen tusschen struiken en boomen, een klein, zacht
glooijend plekje, dat verscheidene kale verdiepingen bevat.
Eenige derzelven gelijken spleten, die 5 voet diep zijn en droog
staan; anderen daarentegen zijn onregelmatig gevormde gaten,
483
waariu een troebel,. koud water borreit; de grootste vormt eene
ronde uitholling van 5 voet diameter, met een vlakken bodem,
welke 3 voet beneden den naastbij gelegen, met gras begroeiden
omtrek ligt. Uit al deze plaatsen wordt koolzuur ontwikkelt. (Men
ruikt er niets van, en er heeft geene ontwikkeling van warmteplaats.)
In de spleten vonden wij, behalve eene menigte van kapellen-
• vleugelen, een paar doode slangen ; in de laagstgelegen uitholling
troffen wij zes doode vogelen aan, welke tot het geslacht der
vinken behoorden. Ten einde eene proef te nemen, bonden wij
een hoen aan den grond vast; terstond begon het dier moeijelijk
adem te halen, sperde den snavel wijd op, kreeg trekldngen in
de leden en stierf in den tijd van twee minuten.
Onze leidsman bragt ons door de wouden, welke het gebergte
bedekken, weder naar beneden in het dorp Sinajoe aan de kah
Djêmoer, zuidwaarts van de têlaga Ngebel gelegen; van daar
geleidde hij ons op den morgen van den ID"!^" weder opwaarts
naar het dorp Poedak, hetwelk op een zieh in de lengte uitstrekkenden
bergrug is gelegen. Vele der hooger gelegen dalen,
welke men, alvorens deze plaats te bereiken, moet doorgaan,
zijn met Bamboeswouden bedekt. Deze verbazend hoog groeiiende
grassoort, welke bosgewijs in groepen voorkomt en welker
smal toeloopende toppen naar beneden omgebogen zijn, geeft,
bij het gemis van andere boomsoorten, aan deze dalen een
hoogst eigenaardig voorkomen. Op de bergruggen, in de omstrekcn
van Poedak, wordt weinig geboomte aangetroffen. Zij zijn^lechts
met gras bedekt, waarop buffels, koeijen en gelten grazen,
en slechts hier en daar kleine struiken voorkomen.
Poedak ligt op eene hoogte van 3,125 par. voetcn boven de
oppervlakte der zee. Hier ziet men geene Acacia's meer; het
schijnt, dat deze schoone boomsoorten (uitgenomen de Acacia
montana) niet op eene grootere hoogte dan 2,000 à 2,500 voet
voorkomen. Eerst boven het dorp vindt men de woudgrens;
waarschijnlijk werden de wouden, door eene voormalige bebouwing
der omhggende streken van Poedak, uitgeroeid, dewijl zij in
andere gedeelten van het gebergte veel lager worden aangetroffen.
Den hoogsten bergtop, Dorewati, ziet men van daar
1
ij
'i
m
M