
m
342
tot de slechtste en moeijelijkste op Java behoort, zal echter geen
beininnaar der natuur berouw gevoelen, wanneer hij denzelven
heeft afgelegd; — aan de overzijde van het bebouwde dal ontwaart
het oog ter linkerzijde het barre Djamboe gebergte en
deszelfs voortdurend lager wordende noordelijke uiteinde, —• en
ter regterzijde de kruiu van den Oengaran met derzelver duistere
wouden, welke immer lager dalen naar gelang men de noordwestelijke
en de noordelijke 'zijde nadert. — Terwijl de benedenzoom
van het woud, boven Banjoe koening aan de«uidelijke helling,
zekerlijk 4,000 voet boven de oppervlakte der zee Ugt, zoo is dezelve
aan de noordelijke helling, benedenMedinie, slechts 2,S00 voet
daar boven verheven. — Al deze helUngen, t. w. de zuidelijke,
zuidwestelijke, westelijke en noordwestelijke hellingen van
den Oengaran, zijn met eene huitengewoon dikke en tot aan
den voet van den Bjaìnhoe zich uitbreidende laag van rotsstukken,
namelijk, puinbrokken van traehiet en traehietlava
bedekt, welke van de zuidelijke helling van den vroeger
heschreven heuveldam der solfatara en van het ginds
steil afdalende, voorwaarts springende gedeelte van het gebergte
uitgaan en van daar bij millioenen op de lager
gelegen gedeelten verstrooid liggen.
De brokstukken, geheel van trachietischen oorsprong, — zijn
hoekig en onregelmatig van vorm; — de meesten zijn 2 tot 3 voet,
velen S voet dik; slechts enkelenzijn zoohoogals eenhuis; velen.
zijn verslakt en poreus. De vi^ijze vi'aarop zij voorkomen, — in de
grootste hoeveelheid beneden de uitbarsting-spleet, welke zich als
de jongst gevormde des vnlkaans doet kennen en waar zij tot
geheele bergen op elkander gestapeld liggen, — laat geen twijfel
over nopens hun ontstaan; zij zijn uitgebraakte lava, vermengd
met de brokstukken van den verbrijzelden, in puin ter neder
geworpen top des vulkaans, welks laatste uitbarsting eenezijdelingsche
rigting. had.
Vergelijkt men dezelven met de zoo groote, volkomen daarmede
overeenkomende puinmassa's, welko omdenoostelijken, en omden
noordelijken voet des bergs tot aan Samarang (zie vroeger) geheele
henvelrijén vormen, zoo staat men verbaasd over de meuigfe
derzelven, benevens over de groote vervs^oestingen en degedaanteveranderingen,
welke de Oengaran moet hebben ondergaan.
De kruin is geheel verbrijzeld en in verscheidene spitsen verdeeld.
Hoe verder men van Soemmo wono op den vroeger vermelden
weg voortgaat, — welke weg door de uit den grond stekende
rotsstukken zeer hobbehg wordt gemaakt, — en de westelijke en
de noordwestelijke zijde nadert, des te meer gaat het vlak geworden
hoogland, dat den berg aan de zuid- en aan de zuidwestzijde
omringt, over in smalle, naast elkander liggende ribben, welke door
diepe, reeds de hoogste bergkruin doorgroevende kloven van
een worden gescheiden. Over deze ribben loopt, voortdurend
berg opberg af, in eene dwarsche rigting de weg, welke naar
het op den noordelijken voet gelegen dorp Soesoean voert; van
daar stijgt men weder eenige palen zuidwaarts het gebergte op
tot aan Medinie, 3,430 voet hoog aan de noordelijke helling des
bergs, van. waar men in den tijd van 2 uren op een voetpad,
dat dwars over den top des bergs voert, naar Soemmo wono, aan
de zuidelijke helling gelegen, gaan kan en de zoogenoemde negen
tempels «tjandie Songo» kan bezoeken; deze tempels liggen
tusschen het dorp ende solfatara.
Niettegenstaande de hellingen des bergs met puinhoopen overdekt
zijn, zoo ontwaart men echter op vele streken aan de
zuidwestelijke en westelijke hellingen de weligste rijstvelden,
welke tot in de te zamenhangende sawa's in den dalgrond
benedenwaarts dalen. Uit de humusrijke leemaarde, welke de
tusschenruimten vervult, steken de puinbrokken als naakte
zwartachtige klippen en spitsen op; vele liggen geheel los op
de oppervlakte. Misschien werd te gelijkertijd met de steenbrokken
eene groote hoeveelheid asch uitgebraakt, — waardoor
alsmede door de vergane deelen der lava-rotsen (die zoo spoedig
verweren), deze aarde gevormd werd. Slechts aan de steile
wanden van eenige beekkloven kan men de dikte der puinlaag,
welke 50 tot 100 voet bedraagt, ontwaren.
De oude lava-stroomen van den Oengaran strekken zich
noordwestwaarts tot aan gene zijde van Bodja uit. Aldaar
komen zij in aanraking met een molassoortigen zandsteen;