
i i.
r l
M
• il
vooral in die rigting, in welke zieh de bergkloof van den Pakkoeodjo
naar het n. en n. n. o. opent, dat men dezelve van
den grootsten omvang en in de wildste wanorde Over en door
elkander liggend aantreft.
Die rotsen bestaan uit onregelmatig'gevormde, hoekige klonlpen,
van 3 tot 10 voet hoog, die in de grootste wanorde
door elkander zijn geworpen, en onder welke enkele grootere
stukken, van 15 ä 20 voet hoogte, zieh als zuilen op dehelling
des bergs verlieffen. Naar het zuiden heen , worden dezelve
gedurig zeldzamer aangetrofFen en aan de helling van den Di-eng
komen zij volstrekt niet meer voor. Wanneer men het bestaan
dezer rotsbrokken in de lagere streken, de nog rookende
solfatara in het hooger gelegen gedeelte van den berg vergelijkt
met de ligging ende gesteldheid der rotsmassa's, welke den
Kendil en de kruin van den g. Prahoe vormen, en wanneer men
het oog vestigt op de tusschen beiden voorkomende bergkloof,
dan wordt het waarschijnlijk, dat zij als de puinhoopen van
de andere helft van den Pakkoeodjo zijn te beschouwen, — namelijk,
van eenen voormaligen eruptie-kegel, — welke,
bij gelegenheid eener hevige uitbarsting, is gesprongen.
Goenong Paggar kentang. N. westwaarts van Di-eng verheft
zieh een berg, die, van welke zijde men denzelven ook möge
beschouwen, uit eene langgerekte, enkelvoudige bergnok,
schijnt te bestaan, op wiens zuidelijke, en zuidoostelijke helling,
de wouden voor het grootste gedeelte geveld zijn. Aan den
westelijken voet des bergs, diep in het dal, ligt de telaga Leri,
tusschen de dorpen Padjed en Proemboeng.
Heeft men echter dezen schijnbaren bergrug bestegen, zoo
ontwaart men met verwondering een diepen, kegelvormigen afgrond
voor zijne oogen, en bevindt men zieh op deszelfs smallen
rand, welke nergens afgebroken, bijna een volkomen cirkel
beschrijft. De doorsnede boven aan den rand, welke ongelijk
van hoogte is, bedraagt gemiddeld 2000 voet; de diepte van
deze hemispherische (ketelvormige) opening: 300 voet. Siechts
aan de westelijke zijde geeft de zacht glooijende binnenwand
de gelegenheid in den kolk af te stijgen; de andere zijden
dalen steil neder en vormen, vooral die in het o., een' wand,
als een muur regtop loopende, welke onbeklimbaar is. Ondcr
op den diepsten bodem staat nog een stukje bosch van andere
wouden geheel afgescheiden, alwaar, in 1840, hetgeen zeer
zonderling luidt, zieh eene kleine kolonie zwarte apen (loetoeng)
ophield. Geene sporen van waterophoopingen kunnen in de diepte
worden waargenomen; men moet derhalve verondersteilen, dat
het regenwater, hetwelk in eene aanmerkelijke hoeveelheid
in deze kolk wordt opgevangen (men neme slechts de groote
doorsnede, van 2000 voet, in aanmerking), zieh längs onderaardsche
gangen pntlast en misschien mede strekt ter aanv Oering
van het water naar heb beltken van de warme brennen aan den
westelijkep voet van den Paggar kentang gelegen. (Een dergelijk
verschijnsel zuilen wij insgelijks in den Tekkel Panggonan leeren
kennen.) Aan de hovenste helling van dezen kegelvormigen vulkaan
liggen nog twee solfatara's; binnen (in de kom) schijnt alle
vulkanische werking opgehouden te hebben.
Goenong Panggonan (Tekkel Panggonan en telaga Weurdodo).
Van de lager gelegen streken gezien, komt deze bergmassa
gelijk de zoo evengenoemde, als eene enkelvoudige bergrug
voor. De cirkel, welke door den bergrand wordt beschreven en
de opmerkenswaardige afgronden, welke door denzelven worden
omtogen, onttrekken zieh aan de beschouwing, tot op den
oogenblik, dat men den top heeft beklommen en men van daar
het oog in de kolk kan slaan.
De helling van dezen berg strekt tot grens aan het plateau
in het z. w.; slechts de steilste, namelijk, de zuidoostelijke
en zuidelijke wanden zijn nog met oorspronltelijk woud bedekt,
terwijl de overige hellingen met tabak en groenten beplant, of
ten minste van grooter woudgeboomte ontbloot zijn.
De nok van dit geborgte beschrijft eene langwerpige ellips,
en bestaat uit eenen scherpen rand die naar de binnenzijde steil,
op vele plaatsen loodregt afloopt. Op die wijze wordt een afgrond
gevormd, welke door een scheidsmuur of smallen kam, die dwars
door het midden van denzelven heenloopt, in twee deelen, een
z. oostelijk en een n. westelijk gcideelte wordt gescheiden. 1
- I
' •• n
i
• i
S
1