
I :,„
302
beplant. Op gelijke hoogte als deze plaats schijnt het meer oosLwaarts
liggende tusschenland, tusschen het voorgebergte Selo grijo
en den Soembing, gelegen te zijn. De wijze waarop deszelfs
noordwestelijke heUing met de zuidoostelijke helling van den
Sindoro te zamenloopt en een 4,526' hoogen bergzadel vormt,
hebben wij reeds bij de beschrijving van laatstgemelden vulkaan
leeren kennen. Aan alle andere zijden dalen de hellingen v r i j , —
in derzelver loop gedurig minder glooijende vlakten vormende, —
in de omringende dieplanden nederwaarts. Deze zijn: ten oosten
en ten zuidoosten tot aan het zuiden Kadoe, alwaar de
voet der helling (1,000 ä 1,500' boven de oppervlakte der zee
gelegen) door de Progo wordt bespoeld; van het zuiden tot
aan het zuidwesten de neptunische bergen van Bagilen, en
ten noordwesten het 2,460' hooge land van Wonosoho.
Hoewel de helhng van dezen 10,300' hoogen kegelberg, op een
afstand gezien, zieh volkomen glad en gelijkvormig voordoet, is
het echter op verre na niet het geval, dat dezelve werkelijk eene
glooijende vlakte vormt; zij bestaat in tegendeel geheel enaluit
smalle lengte ruggen of ribben, vs^elke, hoe verder zij benedenwaarts
dalen, zieh gedurig in een grooter aantal takken splijten,
en welke, langzamerhand breeder wordende, van den top des
vulkaans naar alle zijden heen, in den vorm der stralen van een
regenscherm, divergerend afloopen; hoezeer deze ribben op
sommige plaatsen een slingerenden loop hebben, mag hunne rigting,
Over het algemeen genomen, regt genoemd worden en zijn
zij door tusschenkloven van elkander gescheiden, die in eene gelijke
rigting als de ribben voortgaan en wier grond scherp toeloopt.
Bij den Soembing vormen slechts weinige dezer kloven insnijdingen
in den hoogsten kratermuur; de meesten daarentegen (en
deze aanmerking is evenzeer van toepassing op de ribben) worden
eerst eenige honderd voet beneden de spits gevormd; hieruit volgt
derhalve: dat de hoogste zonen des bergs aan de meeste zijden
eene eilen en door geene voren doorgroefde oppervlakte bezitten.
Deze lengte ribben, welke den vorm der oppervlakte van alle
Vulkanen op Java zoo bijzonder kenschetsen, hebben bij eliieii
vulkaan eene bepaalde hoogte, of, hetgeen hetzelfde zegt, hunne
303
tusschenkloven hebben eene bepaalde gemiddelde diepte, welke
echter bij de verechillende vulkanen aan groote afwijking onderhevig
is. De diepte der kloven, of de hoogte der ribben in eene
dwarsche rigting naast de kloven (van welke slechts enkelen,
bij wijze van uitzondering, iets meer of minder dieper zijn),
bedraagt op den Soembing, omtrent het midden, namelijk, op
5,500' hoogte van den berg, 250 ä 500 voet. Bij de meeste
bergen bereiken zij hunne grootste diepte eerst omtrent het begin
der benedenhelft, dat is te zeggen, op eene hoogte van 3,500 ä
4,000 voet bij bergen van 9,000 voet hoogte. Bedraagt nu de middellijn
van den Soembing ter hoogte van 5 , 5 0 0 g e l i jk uit gedane
opmetingen ongeveer is gebleken, 19,500 voet, dan maakt de
hoogte of beter gezegd, de vooruit springende dikte der ribben (ä
275 voet) slechts het V71"® gedeelte van de dikte der gansche
bergmassa uit; in dier voege zou eene dwarsche doorsnede van
den kegel op deze hoogte zieh als gekerfd of ingesneden vertoonen.
Zoo diep, j a , zoo huiverigwekkend diep deze kloven derhalve
met betrekking tot de grootte van een mensch somtijds voorkomen,
•— zoo zijn zij toch in vergelijking van de gansche
massa van den Soembing (de lengte van deszelfs middellijn)
even gering, als de hoogte van den Himmalaija of van den
Chimborasso onbemerkbaar is, wanneer die wordt vergeleken
met den omtrek van den ganschen aardbol, en kunnen zij
derhalve naauwelijks voor iets meer dan geringe groeven der
oppervlakte gelden. Hare beteekenis en de wijze waarop zij
ontstonden, zullen wij op eene andere plaats nagaan. Het aantal
dezer ribben op den Soembing ter plaatse waar zij aanvangen,
namelijk, 1,800 beneden de spits, dus ter hoogte van 8,500 voet,
(waar zij reeds duidelijk voor het oog zigtbaar zijn) bedraagt 32;
boven de 8,500 kunnen weinigen, in den ganschen omtrek slechts
10, duidelijk worden waargenomen; omtrent het midden van den
berg, op 5,500 voet worden er reeds 72 geteld en ter hoogte
van 3,000' beloopt derzelver aantal, alle nevenribben, welke
door gedurige nieuwe splitsingen geboren worden, medegerekend,
tusschen de 95 en 100. Ter hoogte van 4,500' zijn
de ruggen tusschen de kloven het volkomenst gevormd,
•J
i'
- s
f T, jl