
i i l i l l i
104
sirekeii Icn W., N. W. en Z. W. van den berg waargenomen toi;
aan de zuidkust b. v. bij Tjidammar en jde Wijnskoopsbaai. Te
Bandong en te Tjanjor was de duisternis zoo groot, dat men
fokkels moest aansteken. Te Buitenzorg bemerkte men voor het
eerst om 10 nur eene grijze, bruinachtig-roode kleur van de
benedenlielft des Hemels in het 0 . Z. 0 . en Z. 0 . , daar, waar
het Gedeh-gebergte ligt; eene kleur, die zieh reeds op eenen
grooten afstand zeer duidelijk van gewone wölken of nevels
onderscheidde.
Gelijk bij de vorige ei'uptie, zoo heb ik ook nu weder aan
de welwillendheid van den heer Resident der Preanger Regentschappen
(Generaal majoor Cleerens) berigten over de afzonderlijke
distrikten van die residentie te danken, wat de uitgestrektheid
van het verschijnsel en de dikte der gevallene aseh betreft.
Daar deze berigten intusschen niet zoo uitvoerig waren als de
eerste, kon ik het areaal en de hoeveelheid der daarop gevallen
stof slechts bij benadering bepalen. Volgens die raming kan de
hoeveelheid slechts een weinig (ongeveer Vs) meer, dan bij de
vorige uitbarstingbedragen hebben, niettegenstaande het ditmaal
te Bandong en te Tjanjor geheel duister werd en de asch, welke
de vorige keer niet verder kwam dan tot het Gedeh-gebergte,
in eene regte lijn 22 geogr. mijlen ver, tot Batavia vloog. Deze
omstandigheid schijnt geenszins aan eene grootere fijnheid en
ligtheid van de asch te moeten worden toegeschreven (want
bij vergelijking bleek het, dat zij van de vorige in geenen deele
verschilde), maar aan de grootere kracht van den toen heerschenden
wind en welligt ook aan de oorspronkelijk grootere
lioogte der asclikolom zelve.
Uit de rigting welke de asch volgde, is duidelijk op te maken
dat ook nu weder, even als destijds in Januarij, in weerwil
van den heerschenden TT^esi-mousson, in de hoogere luchtstreken
(icn Sterke en gelijkmatige zuid-ooste wind woei.
Den 16"^™ Octoher 1847 ving de Goentoer weder aan, onder
(ion hcvig geluid, asch uit te werpen, waarmede den volgenden
morgen alles in den omtrek bedekt was en welke onder anderen
ook in den namiddag van den IT''"' te Tjanjor nederviel; ja
105
zclfs vloog zij tot aan de grenzen van Bantam, 80 palen van
den vulkaan verwijderd. Deze aschuitbarsting duurde twee
dagen lang (den en 18"^"").
Te Tjanjor voelde men den 17''®" des middags ten li/4 ure
eene vrij hevige aardbeving, welke zieh ten l^/a ure en 's avonds
ten 8 ure herhaalde. (Volgens schriftelijke mededeeling van den
Resident te Tjanjor, d. d. ,8 November 1 8 4 7 . « )
G. Bezoek van reizigers.
Prof. Reinwardt verhaalt, (Verh. Batav. Genootsch.) dat hij voor
de eerste maal in October 1818, kort na bovengemelde uitbarsting
en ten tweeden male in het jaar 1819 het beproefd heeft
dezen vulkaan te beklimmen, doch beide malen wegens onoverwinnelijke
zwarigheden van het kortelings met uitwerpselen bedekte
terrein, onverrigter zake heeft moeten terug keeren. Hij
kwam op zijnen togt naar den berg door streken, die niet alleen
met lavablokken als bezaaid waren, maar ook door bosschen,
waarvan de boomstammen (door de gloeijend geweest zijnde
steenen) verkoold waren.
In de maand Julij 1857 waren Dr. Fritze, De Heer Nagel
uit Bandong en ik de eerste Europeers, die zijnen kraterrand
bereikten. Aan de zuidzijde opgeklommen, daalden wij, nadat
ons onderzoek afgeloopen was, aan de tegenovergestelde (N. 0. )
zijde weder af en hadden op de losliggende lavabroklcen, die
daar steil op elkander gestapeld de afhelling des kegels vormden,
met vele gevaren te kampen.
Den ll'^'^^Augustus 1844 bezocht ik den berg ten tweeden
male, nadat hij tusschen dit en mijn vorig bezoek vier uitbarstingen
ondergaan had; ik beklom denzelven in gezelschap van
den Heer J . Maier en den Raden Demang (Districts-hoofd) van
Trogon. De resultaten van dit bezoek vindt men uitvoeriger in
de derde schets van het tweede hoofdstuk der tweede afdee-
Jing (van dit werk).
') In clo Batav. Coiirant van 10 Nov. 1847, No. 'Jü, wordt gcncgd, ilat de gcmcldc
aardbcvingen te Tjaiijor des avouds o,m H nur gevoeld werden.
, y,.
II I
I 1 J I
t I
't'. 'i >1