
340
bt'bouwde veldeii op dezelven voor. Tot dit aaiilal belioort jB««-
joe koening i) ter hoogte van 2,500' op de helling in het zuid
teil oosten des bergs gelegen, hetwelk een pasanggrahan bevat
en met moestuinen omringd is. Door even welige als in het diepland
groeijende kokos- en andere palmboomen worden de hutten
van dit dorp beschaduwd. Hier daalt de helling des bergs niet
verder op eene gelijke en geregelde wijze, maar verbreedt zieh
tot een heuvelachtig, oneffen voorland (voorwal), dat naar het zuiden
heen met eene zeer zacht glooijing in den dalbodem Ambarawa
afdaalt en naar het zuidwesten als eene vlakte, labirintvormig
bedekt met heuvels, die een breeden bolvormigen schedel hebben,
zieh in het zoogenaamde Djamboe gehergte voortzet. In deze
rigting, —• ten zuidwesten van Banjoe koening'—^Ugtdescheiding
tusschen de beken, die naar Ambarawa en de anderen,
welke noordwestwaarts heenstroomen. Terwijl van dit vlakke,
wrongvormige en door tallooze kleine dalen doorshngerde Djamboe
gebergte eenige vertakkingen naar het zuidoosten, naar het
westelijke gedeelte van het Merbaboe gebergte heenloopen, zoo
zet de hoofdmassa zieh in de rigting van het westen (of westnoordwesten)
naar het Prahoe gebergte voort en vormt de grens
en de waterscheiding tusschen de residentien Kadoe ten zuiden en
Samarang ten noorden. Op die wijze wordt een vlakke dalgrond
gevormd, welke reeds op geringen afstand (ten westen) van
Banjoe koening, beneden de waterscheiding van het Ambarawadal,
dieper begint te woixlen en dan tusschen de zacht afgeronde
hoogtenvanhetDjamboe^) gebergte aan gene en den Oengaran aan
deze zijde in de rigting van het noordwesten benedenwaarts loopt.
Deze dalgrond vormt eene komvormige uitholing, welke eene
geringe diepte bezit en in een halven cirkel eerst om den zui-
Banjoe, d. i. water ea koening, d. i. geel; aldus genoemd naar de mineraalbron,
welke in de nabijheid van dit oord gelegen is en veel ijzeroxydehydraat afzet. Te dezer
plaatse hadden de Engeischen, tijdens Sir St. Eaffles gouverneur van Javawas, eene
gezondheids-inrigting daargesteld.
Den naam goenoeng Djamboe heb ik aan de gansche tnsschengebergte keten,
tusschen den Prahoe en den Oengaran gelegen, gegeven, terwijl bij de Javanen
slcchts dat gedeelte van het gebergte onder dien naam beken-d is, waarover de weg
van Ambarawa naar Medono, in Kadoe, voert.
341
delijken en vervolgens om don zuidwestelijken en westelijken voet
van den Oengaran heenloopt; de voornaamste beek, welke door
dit dal stroomt, heet kali Gêtas, waarin aile in eene dAvarsche
rigting van deze zijden des Oengaran afvlietende beken worden
opgenomen; eerst aan den noordwestelijken voet des bergs wordt
de dalgrond vlakker, ter plaatse, namelijk, waar de dwarsche d. i.
de noordwaarts loopende vertakkingen van het Djamboe gebergte
in een vlaklten naauwelijks 1,000 voet hoogen bergwal zijn overgegaan,
welks Djatiwouden de linker- of westelijke zijde van het
dal begrenzen.
De bodem der vallei daalt op die wijze van 2,300 voet,
welke hoogte dezelve aanvankelijk aan den zuid-zuidwestelijken
voet van den Oengaran, beneden het dorp Soemmo wono
bezat, van heverlede gedurig meerder naar het vlakland, aan den
noordwestelijken voet des bergs gelegen, afwaarts, — en is over
deszelfs geheele uitgestrektheid met sawa's en daarin verspreid liggende
dorpen bedekt. Het frissche groen dezer rijstvelden vormt
een aangenaam kontrast met de barre hoogten van den Djamboe,
welks bolusroode met ijzerdeelen bezwangerde leembodem op
vele plaatsen door de dunne graszoden, of door de spaarzaam
voorkomende velden van Cytisus Cajan enDjagon (maïs) doorschemert;
uithoofde het ondoenlijk is deze bergstreken op eene
voldoende wijze van water te voorzien , bestaat hierin de eenige
.plantengroei, welke aldaar wordt aangetroiFen.
Op eene geringe hoogte boven dezen dalgrond voert eerst van
Banjoe koening naar Soemmo wono en van daar verder, längs de
helling tan den Oengaran , een weg (rijweg) bijna in een halvenkring
rondom den berg heen, namelijk, om de zuidelijke en om
de westelijke helling des berg tot aan de noordzijde^ ahvaar
beneden in het vlakland, aan den voet des bergs, het dorp Djati
kalangan ligt, terwijl iets hooger het dorp Soesoean en het
hoogst, aan de helling zelve van den berg, 3,430 voet boven de
oppervlakte der zee, midden tusschen oorspronkelijke wouden,
het eenzame huis Medinie wordt aangetroffen. Hoewel deze weg
') Een gelijken naam draagt mede de hoogste spits van den Oengaran.
i