
••ñftrrHr'
if
• ß
iî M'
244
tygers en ander wild gedierte en vogels van allerlei
aard (!—
In d839, door den predikant S. A. Buddingh (Theol.
Doctor). 1) "Deze hield de volgende lijkrede bij den Pakaraman.
«Wij kwamen aan eene piek, over welke de natuur, zoo het
schijnt, hären vloek lieeft uitgesproken en welke ieder, die dezelve
Toor liet eerst aanschouwt, met schrik en afgrijzen vervult.
Ik bedoel het onzalige oord, dat tusschen hooge bergspitsen?
ligt ingesloten, waarop geen struik, geen plantje tiert, Avaar
alles dor en kaal is, waar zieh siechts het beeld der verdfelging
en der verwoesting toont, ik bedoel het zoogenaamde stikdal,
of beter gezegd'het Doodendal. Het is de dood, die hier zijne
zw arte tent opgeslagen, zijne treurhanier heeft ontrold. —•
Eene klamme rilhng vaart ons door de leden — eene ijskoude
siddering grijpt ons hart aan, wanneer het oog neerziet in de
diepte, waar niets leeft en al wat leven heeft sterft. Het is de
dood, die daar onzigtbaar woont, de dood voor mensch en
dier.» enz. enz.
In d838, in ^t begin van Augustus, bezocht ik het gebergte
voor de" eerste maal, vergezeld vanD". Fritze, later in
gezelschap van den landschap-schilder Siehurgh, die zieh beijverde
getrouwe schetsen der tempelruinen te nemen, maár
nu reeds, gelijk ook de eerstgenoenide, onder de «zwarte
tent des doods» rust. Tijdens de 8 dagen, die wij alhierdoorbrachten,
en gedurende welken tijd de heer Serviere, Resident,
ons alle mogelijke hulp en ondersteuning verschafte, was het
weder bnitengewoon schoon; de daauw op het plateau was elken
morgen bevroren, zoodat hetzelve zieh aan het oog voordeed
als ware het besneeuwd.
In d840 hield ik mij gedurende eene maand, namelijk,van
den d Maart tot aan den 4 April, in Di-eng op, ten einde
in de gelegenheid te zijn al de afzonderlijke streken van het
gebergte te onderzoeken.
Verscheidene andere reizigers hebben het gebergte bezocht,
') Tijdschrifl nan Need, india, i jiiui'g. p. 244: iiicdogcdeeUl door Sevenhoceu.
Vergel, p. 335.
it^.' Í
245
fiiaar Imune aanteekeningen zijn niet openbaar gemaakt; —
(;en derzelven (de contrôleur Brunnecamp) werd het slachtoifer
zijner weetgierigheid; hij zonk, namelijk, tot aan de
knieën in den kokend heeten modder van den krater Tjondro
di moeka en stierf aan de gevolgen der brandwonden.
D. Geognostische beschouwing. — Gedaante- en lotverwisselingen
van het gebergte.
Heeft men, na maanden lang met moeite en bezwaren het
Di-eng gebergte te hebben doorreisd, de menigte van bergtoppen
en dalen, die als een waar doolhof door elkander schynen
geworpen te zijn, leeren kennen, is men eindelijk, door
moeijelijke plaatselijke opneming uit de kemiis der afzonderlijke
deelen tot een overzigt van het geheel gevorderd, — dan
kan het niet anders of dit schouwspel, dat zieh van de hoogste
bergnok van den Prahoe aan ons voordoet, van waar het oog
over de geheele bergmassa, over al de toppen, dalen, kraters
kolken en meren van Di-eng heenAveidt — mag dubbel leerrijk
on gewigtig heeten. Daar ter plaatse was het, dat ik deze opmerkingen
ter nederschreef en mij het navolgende denltbeeld
schiep van de geognostische beteekenis van het Di-eng gebergte
<;n van de omkeeringen, die hetzelve heeft ondergaan.
Eenmaal (voor duizenden van jaren), was Di-eng een hooge,
hegelvonnige vulkaan. Westwaarts verbond hij zieh, door middel
van de tegenwoordige Tegal-Di-engsche bergketen, met den
piek van Tegal, en zuidoostwaarts hing hij met den kleineren
kegel van den Sindoro te zamen. Zijn krater had eene middellyn
van ten minste -4 minuten, zijnde ongeveer de regtlijnige
ufstand van de nok van den tegenwoordigen goenong Prahoe tot
aan den Nogosarie.
Uit den kraterbodem verhieven zieh drie eruptie-kegels:
een derzelven, de Pakkoeodjo-Kendil, stond het naast aan het
zuidelijk gedeelte van den muur, de Paggar kentang lag nader
aan den noordelijken wand, terwijl de Panggonan zieh omstreeks
nit het midden van den krater verhief.
» ^
M
M
1!
t
Ï
i l
: Í;
äl
.si
• -r h