
mm
• ilj M
f i
: ü
Hll
! ,
i r
i<i iUi 't
274
het zuiden deden, indien dit gedeelte destijds reeds moerassig
was; het doorsteken vau den noordelijken kam bij den Weurno,
naauwelijks breedgenoeg voor den weg, welke daarover loopt, —
zou veel gemakkelijker zijn geweest dan het graven van dat
lange kanaal in het noordwesten.
Het is derhalve waarschijnlijk, dat het zuidelijke gedeelte van
het plateau destijds droog was; dat op de plaats van het
•tegenwoordige meer Weurno een diep dal lag, door hetwelk
het water oostwaarts (of noordoostwaarts) naar de kali Serajoe,
in het dal Badak banteng, afvloeide; dat het meer eei'st
ontstond na de stichting der tempels, ten gevolge derzelfde
gebeurtenis, wellte den Pakkoeodjo in puin ter neder wierp en
welke tevens waarschijnlijk door de daarmede vergezeld gaande
aardbevingen het instorten van vele tempels veroorzaakte en
de bewoners van Di-eng uit hmi heilig oord verdreef.
Hierop volgden de eeuwen gedurende welke de wouden
ongestoord opwieschen,' die'den voormaligen zetel van beschaving
met loofgewelven overdekten.
De gedaanteverwisselingen, welke door deze gebeurtenis
werden te weeg gebragt, moeten zeer groot zijn geweest; —
waarschijnlijk bevond zieh tusschen den Pakkoeodjo en den
Prahoe een diep splijtingsdal, binnen ontoegankelijk steile
wanden besloten, dat eerst later door de puinmassa's opgevuld
werd en daardoor gelegenheid gaf tot het aanleggen van den
tegenwoprdigen weg, Avelke van Wonosobo bergopwaarts voert. Op
geene andere wijze laat zieh de reden verklaren, waarom de stichters
dier tempels demoeijelijkste plaats uitkozen tot het aanleggen
van den toegang tot Di-eng en dien langen trap aanlegden op
een gedeelte der buitenhelling, welke eene der steilsten is.
De ligging van den trap doet het waarschijnlijk voorkomen,
dat de nieuwe bewoners uit het zuiden kwamen, uit het tegenwoordige
Wonosobo en zieh uit Kadoe waarschijnlijk derwaarts
hadden begeven. Want westwaarts van liadoe en Di-eng
worden geene tempels op Java aangetroffen, terwijl mede
uit het zeldzaam voorkomen van bedden en andere zoogcgenaamde
hindoesche gedenkteekenen in geheel westelijk Java
275
het bewijs schijnt voort te spruiten, dat de sekten der braminen
in de iSwMfiia-landen nimmer een aanmerkelijken invloed hebben
uitgeoefend. i)
Mögen taalgeleerden de medegedeelde letterteekens trachten
te ontraadselen en de beantwoording leveren der verder gestelde
vragen; — mögen oudheidkundigen, die Voor-Indie en
Ceilon zelve hebben bereisd, de ruinen van Di-eng naauwkeurig
nagaan en dit gebergte met zorg onderzoeken, hetwelk met
betrekking tot de geologie, zijne geschiedenis en meteorologie
rijker en merkwaardiger is dan misschen eenig ander ter wereld!
De tempels hebben wij vroeger opgeteld; —- bovendien bestonden
echter nog veel grootere gebouwen, die misschien geene
tempels waren; naar het schijnt waren deze op verhoogde terrassen,
op het plateau Di-eng zelf gebouwd. Op dit plateau
worden tallooze duizenden van gehouwen teerlingvormige steenen,
somtijds over eene groote oppervlakte ter hoogte van vele
voeten aangetroffen, terwijl zij op sommige plaatsen geheele
heuvels vormen.
TELERREP.
Is het halfcirkelvormig overblijfsel van een vermeiden, voormaligen
vulkaan, welke aan de noordwestzijde door een zadel
met den Prahoe en aan de zuidoostzijde door middel eener
dergelijke verbinding met den Sindoro te zamen hangt en
defhalve tusschen deze beide, maar veel nader bij den Sindoro ligt.
25. SINDORO. $
A. Topographisch overzigt.
Br. 7°17'. — L. 109°58i/a'. — H. 9282'. —
Nadat de eigendommelijke in een piek toeloopende vorm der
Javasche bergen nagenoeg was te niet gegaan in de zieh ver
") Men zie mijne „Kör t e ontloeding der steenen gedenkteekenen, welke de H!ndoes
op Java hebben achtergelaten", in hetTijdschrift voorNeerl. ludie.Bat. ("1844)
Jaargang VI, bl. 341, enz.
n
r
uJ fl. 1 t '
I¥I f 1 -1 I '
a I
'11?
i\ m
•il
' "l