
ziju. 011, icr phuilsü waar zij in grooteu gclalc bij clkaiidur
voorkomen, bijna Yolkomen het beeld van cen bcrkenbosclije
tcruggevcn. Het losse, wijcl uit elkander groeijende loof dezer
boomen wordt gescliakeerd met de roodachtige kleur der jonge
peulvruchten, welke in eene groote menigte van de twijgen naar
beneden hangen.
De tweede is de Inga umbraculiformis (mihi) «pohoen Sengon
», welke soort veel hooger groeit en grooter wordt. Eerst op eene
grooterehoogte dan de vorige soort gaan humie stammen in takken
OTer, welke beiden eene donkergrijze kleur hebben en zieh bijna
in eene horizontale rigting ter zijde uitstrekken. Zoo vormen zij
als het wäre schermen meteenfijn gevind, zaeht gebladerte, dat aan
deze boomen een prachtig uiterlijk schenkt. Als door een üoers
ziet menhet blaauw deshemels door de kroonen dezer boomen.
Hier en daar treft men eene Cassia fistula aan, door wier
digter gegroeid, lommerig gebladerte de goudgele bloemtrossen,
welke onmiddellijk uit de dikkere twijgen voortspruiten, heenschemeren.
Eene schaar van zwarte, langstaartige apen (Semnopithecus
maurus, Loetoeng der Javanen) schommelt aan de
takken dezer boomen. Wanne(?r zij van een hooger hggenden
taknaar een lager gelegenen springen, beschrijven zij een grooten
halven cirkel, zoodat een aantal dünne twijgen, waarop zij met
hunne zwaarte nederkomen, afbreekt en met hennaar beneden
valt. Zelfs moeders, met hare jongen aan de borst, wagen
dergelijke sprengen. Zeer dikwerf treft men in deze wouden
koffijtuinen aan, welke den zamenhang derzelven verbreken; deze
kt)ffijtuinen worden beschaduwd door tot dat .einde geplante
Dadap-boomen, of door de woudboomen, welke men bij het
ontginnen heeft laten staan {bosch koffij). Een dergelijk bosch
koffij levert een schoon gezigt op; vooreerst biedt hetzelve al
de schoone vormen der woudboomen aan, die zieh op een
bodßm, van Alang en struiken gezuiverd, verheiFen. In het
lommer der boomen tieren de piramidevormige koffij struiken,
welke 5 , 7 a 10 voet hoog opschieten en met vruchten overladen
zijn, die door hare roode kleur zeer schoon op het donkere,
glimmende blad uitkomen. De bodem, gelijk bijna overal
479
op den Ngebel en op den Wilis bestaat uit eene donker bruiiie,
losse enligte bladaarde, welke, met eene dikke laag, bijna alle
rotsen verbergt. Wij zagen een aantal Javanen bezig met het
inzamelen van koffijboonen; de allerbesten, — zoo verhaalden
zij mij,^—zijn die boonen, welke in de uitwerpselen van een
klein diertje worden aangetroffen. Talrijke hoopen van dezen
drek, die geheel en al uit zamengebakken boonen bestond en
eenigermate op hondendrek geleek, vonden wij overal in het
rond verspreid. Deze hoopen worden voortgebragt door eene
Actomys-soort (door de Javanen Loe(w)ak geheeten), welke
bijzonder op de rijpe vrucht van de koffij aast en de pitten
onverteerd wederom uitwerpt. Goed dat het siechts aan weinige
koffijslurpers in Europa bekend is, hoedanig de kostelijke boonen
i'ceds door het darmkanaal van een dier, dat veel op een bunsing
gelijkt, zijn gegaan!
Hier en daar ligt nog een dorpje, boven vvelks hutten zieh
slanke Pinang- en liokos-palmen verheffen. De eerstgenoemde
palmsoort wordt aan de steile wanden van vele dalen bij zoovele
duizenden, ja, in zulk een aantal gevonden, dat men zou wanen
dat dezelven aldaar oorspronlielijk in het wild waren opgegroeid.
Loodregt verheffen zieh hunne lichtgrijze stammen 100
ä 120, ja, 150 voet hoog en slechts de bovenste top is met
een kleine bladefenpluim gekroond; hierbij komt nog, dat deze
stammen, van den grond af tot aan den top, overal eene gelijke
dikte en zeldzaam meer dan een halve voet in diameter hebben.
Deze slanke vorm der stammen in vergelijking van hunne
verbazende hoogte, benevens hunne regelregte groei, schenken
aan dit geboomte een verheven, majestueus aanzien.
Hunne gedaante is zoo regelmatig, dat zij reusachtige, op de
draaibank gevormde staven gelijken, die door kunst aldaar zijn
nedergeplant.
Op den morgen van den 18'^™ hadden wij het hoogste gedeelte
van een dalrand bereikt en bevonden ons op eene hoogte. Daar
lag aan onze voeten, in een diepen ketel, rondbm door bergen
omgeven, een overheerlijk schoon meer, welks spiegel het beeld
der Acacia's, die de steile wanden van zijncn oever bedekken