
íMl.
•• i
51!
¡y
'Ii' 4 i
310
lijd hicrhcen werden geslingerd, tijdcns de ingeoogsle schoof der
rijstvelden, naar de gewoonte der Javanen, in oppers bijeengebragt
was, welke een gelijken vorm hebben, doch kleiner zijn
dan de thans aanwezige heuvels.
De geisoleerde ligging dezer heuvels, op eene overigens effen
glooijende vlakte, — dezelver zamenstelling uit losse brokstukken
eener kristallinische lava, —van welke de meeste stukken,
wel is waar, fijn van korrel zijn en op trachiet gelijken, maar
onder welken er insgelijks voorkomen die meer poreuse, met
groote luchtbelleh voorziene, uitgezette massa's vormen, —
laten zieh op geene andere wijze verklaren, dan dat zij (na uit
den krater te zijn gebraakt) bergafwaarts stroomden en door
een — in een half vloeibaren staat verkeerend — medium voor
een gedeelte gedragen, tot in de (glooijende) vlakte zijn voortgeschoven
geworden. Stieten nu die puinmassa's, welke in een
dergelijk medium, b. v. een modderstroom, mede voortrolden
of wentelden, in hären loop op een hinderpaal, zoo konden
dezelve zieh wel tot dergelijke heuvels ophoopen, gelijk thans
in de vlakte verstrooid liggende worden aangetroffen.
Juist aan die zijde, waar deze heuvels aan denvoet des vulkaans
gelegen zijn, namelijk, in het noordoosten, is de krater
van den Soembing geopend, dewijl de geheele kratermuur aan
die zijde ontbreekt en in puinhoopen is ter nedergestort. De
kruin, benevens de puinstroom, welke aan die zijde uit de
opening des kraters benedenwaarts daalt, doet zieh, van de
zijde van Temangoeng gezien, aan het oog voor als wordt afgebeeld
in Soembing, Figuur d. — De kracht, welke de gansche
noordoostelijke helft van een dergelijken massieven liratermuur
in puin deed verkeeren, kan waarlijk niet gering zijn geweest; —
daar echter de afstand van den krater tot aan gene steenheuvels
tusschen 7 en 8 minuten bedraagt, en de rotsbrokken
geheele bergen vormen en ter hoogte van 25 tot 40 voet op
elkander gestapeld liggen, zoo zou men moeten veronderstellen,
dat de werpkracht verbazend groot was geweest, indien
men wilde aannemen, dat deze hoopen uit den krater waren
iwortgeslingerd geworden, en iiit de lucht, ter plaatse waar
311
zij thans in de vlakte worden aangetroffen, nedervielen. Ongetwijfeld
is zulks slechts met een gering gedeelte der puinbrokken
het geval geweest, — terwijl daarentegen het grootste
gedeelte derzelven door voortschuiving of afstrooming op hunnc
tegenwoordige plaats is gekomen.
Deze verklaring wordt daarenboven door gebeurtenissen, in
de laatste tijden voorgevallen, bevestigd. Men werpe een terugblik
op den Galoenggoeng. Aan den voet van dezen berg liggen,
gelijk de lezer zieh herinnert, dergelijke (halfbolvormige) op
zieh zelve staande heuvels verstrooid in het rond. Op deze
heuvels, waarop (even als op die van den Soembing, welke
thans het onderwerp onzer beschouwing zijn) de grafplaatsen
hunner vaderen lagen, vloden de beangste bewoners van Singaparna,
in dien noodlottigen nacht van den 12 op den 13
October, 1822, toen de vulkaan, nadat hij gelijk eenmaal de
Vesuvius vele eeuwen tot op het jaar 79 na Christus rüstig
was geweest, plotselijk op nieuw uitbarstte en de oude aanwezige
heuvels met een aantal nieuwe, volkomen met de eerste
overeenkomende heuvels vermeerderde.
Ook de voet van den Goentoer is met dergelijke massa's
overdekt, — en de millioenen van steenbrokken, welke de
Papandaijang in den nacht van den 11 op den 12 Augustus,
1772, uitbraakte, bedekken eene oppervlakte van ongeveer
18 • minuten, tot op een regtlijnigen afstand van 7 minuten
van den krater, van boven eene breedte hebbende van Ii¡2 en
beneden van 4 minuten.
(Het zij mij vergund te dezer plaatse met betrekking tot de
uitbarsting van den Papandaijang (in 1772) nog een bijvoegsel
te leveren, 't welk tot bladzijde 115 dezer afdeeling behoort.
De uitwerpselen vormen thans een veld van puinbrokken met
eene als baren golvende heuvelachtige oppervlakte, waaruit overal
puntige steenen zieh verhefFen, welke gemiddeld eene dikte van
2 tot 3 voet hebben, nog niet verweerd zijn en waarop zieh
slechts geringe sporen van plantengroei, (grassoorten, lichenes)
vertoonen.
Vier beken doorstroomen tegenwoordig deze puinmassa's.
II
ááJ
y<1