
i
: i ; .r:
l . i
• '<\-
1
•lo2
Ic dezcr [)laats oaLiiioet iiicn voor hei eerst de Cusuariim moiilana
(mihi), welke kleine groepen vormt, die aanvankelijk nog
vcrslroüid in de grasvelden en vervolgens in het woud worden
aangetrollen. Ik begaf mij in een dergehjk boschje, dat zieh
geheel van anderen afgezonderd op het met gras begroeide
plateau verhief en ongeveer uit een honderdtal boompjes
bestond. Door middel van eenige boren, die ik in een der
Staramen schroefde, hing ik mijnen barometer op (hoogte van
dit punt 4,200 par. voet), terwijl de Javanen zieh gereed
maakten cm het ontbijt te nuttigen. Ik bemerkte, dat de met
scheuren opengesprongen schors van bijna al deze boomen
gebrand en (aan de oppervlakte) verkoold was, een verschijnsel,
dat ik later aan verscheidene andere hellingen van den
Lawoe waarnam, zelfs op veel grooter hoogte en in het diepste
der wildernissen, waar paden, noch eenig ander spoor van menschehjk
verkeer kon gevonden worden. Wat betreft het ontstaan
van dit verbranden der schors, te dezen opzigte waren de Javanen
van gevoelen, dat het vuur der brandende Glaga-velden zieh
zoover had kmmen uitstrekken, maar ik bevond meermalen, dat
de Casuarina's rondom door andere digte wouden waren omringd,
wier stammen gaaf en ongeschonden waren gebleven.
Ook vond ik Casuarina's midden tusschen anderen geplaatst,
die niet verbrand waren; vele derzelven hadden eene heldere
vermiljoenkleur, welke, gelijk bij later onderzoek bleek, veroorzaakt
werd door een kleine paddestoel, die de schors en
derzelver spleten overdekte, en door mij allerwege, ook op de
zuidelijke en zuidwestelijke helhngen van den Lawoe, maar bij
uitsluiting aan de stammen der Casuarina's werd waargenomen.
(Torula lateritia (mihi).)
De boschjes van Casuarina's, welkein deze zone des bergs
(aan de benedenste boschgrens) worden aangetroffen, schijnen
uit jeugdig geboomte te bestaan; de meesten toch zijn slechts
30 ä 50 voet hoog, piramidevormig, slank, lijnregt opgegroeid
en herinneren ons door hun gezellig voorkomen, zonder met
andere boomsoorten vermcngd te zijn, aan de wouden van pijnhoomen
onzer noordehjke slreken, hoewel zij niet dat hooge
433
groen, maar eene lichter groene kieur bezitLen, welke meer
naar het grijze overhelt. Zij vormen afzonderlijke groepen, kleine,
scherp omgrensde boschjes, die hier en daar verstrooid op de
met gras bedekte hellingen worden aangetroffen en door rneer
schaduwrijke, donker groene wouden worden afgewisseld. Ellenlang
hangen van de uiterste einden hunner takken de naalden
(naaldvormige bladeren), of juister gezegd de in geledingen afgedeelde,
met Scheden voorziene tAvijgeni) naar beneden, die bosgewijs
even als baardmos door den wind heen en weder worden
geschommeld. Dit alles zet aan deze bergheUingen eene eigenaardige,
even liefelijke als schoone physiognomie bij. Hooger aan de
hellingen zijn deze boomgroepen minder duidelijk van andeigeboomte
afgescheiden, hoewel hun gezellig voorkomen, zelfs
.midden tusschen ander woudgeboomte in het oog valt. Wel is
waar, groeijen ook daar hunne stammen nog regt opwaarts,
?ijn zij kaal en met wijde, lange spleten in de schors voorzien,
maar hunne takken breiden zieh meer naar de zijden uit, gelijk
bij loofboomen wordt opgemerkt, zij staan verder van den
hoofdstam af, zijn minder bladerrijk en slechts aan het eind met
een bos van jeugdige naalden voorzien; komen zij op diewijze
voor, dan verraden zij een hoogen ouderdom.
De bodem dezer Avouden is slechts op enkele plaatsen onbegroeid
en alleen met de afgevallen naalden bedekt (dit heeft vooral
plaats aan zeer steile hellingen en daar waar de grond steenachtiger,
drooger is); is zulks het geval, dan heeft men een schouwspel
onder het oog, dat op een woud van demien-, maar voornamelijk
van lorkenboomen in noordehjke landen gelijkt; -— gewoonlijk
echter vormt de grond eene wildernis,'begroeid met Alang
ter hoogte van 5 á 6 voet, ofmet een vochtig kreupelhout, uit
verschillende struikgewassen bestaande, waaronder voornamelijk
Rubussoorten en hooger op Viburna en Gnaphalia voorkomen.
Oostwaarts van het zoo evengenoemde boschje, klom ilidoor
eene kleine kloof en bevond mij op eenen zacht glooijenden
bergrug, welke met dergelijke wouden was bedekt. Terwijl ik
Kairii articulati, va^inuti.
•lilii
H II
Í1 »
M
I' I i
I, i
• •! ' i t