
m
1. Aan den 0 . en 0 . N. 0 . voet van onzen kegelberg: het plateau
Priatin met zijne aangrenzende heuvelstrooken.
2. Eene daaropvolgende vlakke tusschenruimte, die Z. waarts
afdaalt en over welke de weg naar Tegal loopt.
3. Eenemenigte (17) groote dwarsjukken, die evenwijdig achter
elkander van het N. naar het Z. gerigt zijn en steil naar het
vlakke land van Poerbolingo ailoopen. Het zijn de bovengemelde
brokstultken der neptunische formatie, maar zij vormen slechts de
zuidelijke helft der keten; want van boven rüsten hunne steil
naar het noorden afgebrokene toppen op eene vlakte, die lang,
zaam naar het N. rijst tot aan eenen rand, die de hoogste nok
van de geheele keten uitmaakt. Deze rand, helt naar het N.,
maar is gedeeltelijk nog van vooruitspringende terrassen omgeven
alvorens hij dieper afdaalt- en in de helling overgaat.
4. Dan volgen de bergen van Karang kobar, die een waar
doolhof vormen en wier dwars-ribben eveneens van het N. naar
het Z. loopen en eene groote breedte aan de bergketen geven;
zij verheffen zieh naar het 0 . nog hooger en gaan over in:
5. De hooggebergten van Di-eng, begrensd door den hoogsten
bergrug Prauw.
Wanneer men van den west-rand der kruin over de helling
naar beneden ziet, dan bemerkt men eene zeer hooge met
digt woud bedekte bergrib, die men bijna eene keten zou
kmanen noemen en die van de W. zijde des bergs uitgaat.
Zij is verscheidene palen breed en zet. zieh vele palen ver
W. waarts, eene hoogte van 6 ä 7000' behoudende, voort, alvorens
zij langzaam te niet loopt. Op de läge tusschenruimte,
gelegen tusschen den voet van deze bergrib en het begin der
neptunische keten, die verder naar het W. loopt, ligt de reeds
dikwijls vermelde pas van Petoegeran.
Wanneer men den berg van de Z. Z. W. of Z. W. zijde
beschouwt, b. v. van Palantjang, zoo als in Figuur 3 (van waar
de top N. 38° Oostwaarts ligt), dan komt deze keten duidelijk
uit; maar ziet men den berg van de W. zijde op eenen
grooten afstand, b. v. van Tjisoeroe, zoo als in Fig. 1 (van waar
de top 0 . 14i/a° N. waarts ligt), dan vertoont hij zieh even
187
als van bijna alle andere zijden onder eene zuivere kegelvormige
gedaante en kan men bijna niets van die keten zien.
Ook aan de IV. W. zijde ontwikkelt zieh, op eene hoogte
van 8000', eene groote bergrib, die naar het N. W. afloopt en
eene zeer smalle, gekorven en slangvormig gebogene nok heeft.
Z. W. waarts tegenover haar (dus verder naar de W. zijde
des bergs) is eene andere rib, die in haar bovenste gedeelte
eene volkomen scherpe graat vormt en waarschijnlijk een puinstroom
is. Tusschen deze beiden hgt eene boschrijke dalvlakte,
wier bodem weder eene menigte kleine, evenwijdige lava-
(waarschijnlijk puin-) stroomen oplevert, die streepsgewijze
dóórloopen.
Aan de overige zijden van den Slamat zijn geene opmerkenswaardige,
sterk uitstekende ribben te zien; wij willen ] nog
slechts opmerken, dat ook van genoemde N. W. rib af, de
geheele helling, tot aan Priatin, tamelijk regelmatig is.
De steensoorten, waaruit de kruin van den Slamat is
te zamengesteld, zijn tweevoudig. Zij hebben het eigenaardige,
dat hare oppervlakte overal eene geelachtig roode kleur heeft,
al zijn zij inwendig ook graauw of zwart. Deze uitwendige
kleur, die uit het vaal gele in het roode overgaat, komt van
eene gladde, dünne en min of meer glanzige korst of liever.
glazuur, waarmede alle steenen, losse zoowel als vaste, maar
vooral de gladde rotswanden, gestadig overdekt zijn. Dit is
bijzonder eigen aan de rotsen van den Slamat, komt in dien
graad in geenen anderen krater voor en schijnt door sublimatie
uit dampen ontstaan te zijn.
1". De hoofdmassa van de kruin bestaat uit fijn korreligen
en graauwen trachiet (oudere lava) , die rijk is aan veldspath
en magneet-ijzer. Zij ligt b. v. in den muur (zie op de kaart
N» 4 en 5) aan beide zijden der aschvlakte (8) bloot, vormt
liet eigenlijke inwendige geraamte der kruin en is stevig genoeg
gebouwd, om de schokken te kunnen weerstaan, die bij
uitbarstingen plaats grijpen. Zij heeft eene onregelmatige teerlingvormig
prismatische of rhombische afscheiding met vlakke
of vlak-schelpvormige zijden en scherpe kanten, die naar bui-
) I
> f
l
i • i 1
-é
J .'J