
äiSäliiä „Attlü
ii
gevülgc geiiad, welke beek thaiis iiog alleea aaa de cliepsle
plaats voortruisclit, terwijl ili. haar, vöör dit tijdstip, indemeest
verschillende jaargetijden (April, Julij, November) ook in de
bovenste streken vol water vond. Maar dit is ook de eenige
verandering, welke de physische gesteldlieid van den berg, sedert
den liistorischen tijd (April 1839) totnu toe (Aug. 1842) ondergaan
heeft.
Bevreemdend is de kale gesteldheid van de centrale vlakte,
in vergelijking met den weelderigen woudgroei daarom heen,
die zieh met eene scherp begrensde lijn daarvan Scheidt. AI
is ook de verklaring van dit verschijnsel daarin te zoeken, dat
de kale centrale vlakte uit losse lagen van lava en pnimsteenbrokken
(rapiUi) bestaat en welligt ook aluin-deelenbevat, zoo
is het daarentegen even waarschijnlijk dat vroeger de geheele
top uit zulk eenen grond heeft bestaan en dat de wouden den
humus, waarin zij groeijen, eerst zelven gevormd hebben; dus
blijft nog altijd te verklaren, waarom dit niet ook in het midden
is geschied. De volgende onderstelling komt mij niet onaannemelijk
voor, te weten : dat de wouden, nadat zij reeds gevormd
waren, door eene nieuwe uitbarsting uit het centrum des kegels
vermeid en in de lucht geworpen werden, terwijl zij in de, omstreek
(ter zijde van het centrum), als de uitbarsting kort van
duur en slechts gedeeltelijk was, onbeschadigd hebbenkunnen
blijven. Overeenliomstig met den langzamen voortgang der vegetatie
in deze ijskoude luchtstreek van 9300' hoogte, kunnen
sedert dat tijdstip wel 150 jaren verloopen zijn en het kan
wel nog ISO jaren duren, eer zieh in deze verdiepte centraalvlakte
wouden in zelf gevormden humus verheffen.
7. GEDEH. (In beperkten zm). $
Het hoogste pmit van den kraterrand van den Gedeli toi
Z. 0 . van den Manellawangie, is, na trigonometrische metingen,
GSOO Par. voet van den Z. 0. rand dezes kegels vei'wijderd en
ligt bij gevolg bijna eene geographische minuiit meer oostwaarts
('Ii even zooveel meer zuidM'oarls. De hoogLti bovcri zee von di(
pimt bedraagt 9230 voet, derhalve 96' minder, dan die van
den genoemden kegel.
De Gedeh vertoont zieh als een afgeknotte, van binnen doorboorde
kegel, waarvan de noordelijke helft ontbreekt en vormt
eenen cü-cus, eenen meer dan half cirkelvormigen wand, die eene
oneffene, meer dan 2000' breede ruimte, namelijk denkraterbodem
insluit, maar in het noorden openstaat. De buitenzijde
van dezen muur gelijkt naar eene gewone berghelling van omirent
40° verval, terAvijl de bimienkant eenen steilen wand
uitmaakt van zuilvormig afgescheidene trachietmassa's, die m
parallelle deelen op elkander liggen en wel in dier voege, dal
de onderste lagen de dikste zijn en de daarop volgende, gewoonlijk
eenige voeten inspringende, in dikte verminderen, tot dat
de bovenste, — als voortbrengselen ysajongere uitbarstingen, —
slechts nog uit gruis-lagen van weinige voeten dikte bestaan.
De beide zijden (de buiten- en de binnenkant van den Gedeh),
loopen zamen tot eenen overal smallen, hier en daar zelfs
scherpen rand, op welken men rondom den krater kan gaan
en waarvan de westelijke hoek, lager afdalende, onafgebroken
in den Passir Halang overgaat, om (zoo als reeds vroeger is
aangemerkt,) hierdoor in onmiddellijken zamenliang met den
Manellawangie te komen; wantuit zijn laagste punt in het midden
rijst de Passir Halang weder naar den Manellawangie op. De
oostelijke (of, uit het centrum gezien, de noordelijke) hoek
van den kraterrand loopt steil uit en is door eene tusschenkloof
van eene nog verder noordwaarts gelegene rotsmassa gescheiden,
die aan drie kanten door loodregte wanden begrensd is enalleen
buitenwaarts, (naar het N.
0.) naar eene gewone berghelling
gelijkt. Als eene ruine of een toren verheft zij zieh — een staande
gebleven stuk van de N. 0 . helft van den muur. Denkelijk werd
deze laatste door eene vroegere uitbarsting vermeid, om plaats te
maken voor lavastroomen, die zieh aldaar eenen uitweg hebben
gcbaand en als een berg uit enkel losse opeengestapelde
puinbrokken, omtrent 1000' breed, steil afstorten en in de
buitenhelüng overgaan. Deze afwezighoid van de noordelijke
liclft des jiiuiü's Aeroorloofi, dus den aanschouwej', die zieh op