
.-sil
til
'ü
.í S
-! í
220
ondcr de slagcn der bijl. Maar de natuurkrachtcn, der menschen
lioop nu eens vleijende, dan den spot met haar drijvende, zien
glimlagchend hun pogen aan; ook zij rusten nimmer van hären
arheid, menigwerf gedurende langen tijd ten heil en zegen van
gene strekkende, — tot dat eenmaal de dag van nieuM^e
omkeeringen aanbreekt
IV. Trechtervormige krater-kolken. (De thans nog bestaande
.eruptie-kegels Paggar kentang, Panggonan en de verbrijzelde
Pakkoeodjo.)
Goenoeng Pakkoeodjo. Ten z. z. w. van het plateau van
Di-eng, in de onmiddellijke nabijheid van den tegenovergestelden
oever van het meer Pengilong, verheft zieh eene bergmassa,
welker kruin uit woest op elkander gestapelde rotsklompen
is zaamgesteld. Het zijn lava-rotsen, welke zieh op sommige
plaatsen ter hoogte van 100, ja, 150 voet loodregt verhelfen
on hoewel zeer dik en onregelmatig gevormd, eehter werkelijke
Vierkante zuilen uitmaken, door dwarsscheuren van een
gespleten, als waren zij uit teerlingvormige stukken in een
gezet. Uit dergelijke rotsbrokken bestaat de hoogste top
g. Kendil zelf, welken men van de zijde van Di-eng als graauwc
plekken, door het geboomte des wouds, gewaar wordt. Diepe
kloven, en breede, gelijk holen gevormde doorgangen vindt men
op vele plaatsen tusschen de rotsen, die als een bouwval woest
Over elkander zijn geworpen, terwijl zieh woudboomen tusschen
dezelve verheffen en met humie kruinen schilderachtige schaduwen
daarover werpen. Aan de eene zijde verbindt zieh de
g, Kendil, door een lagen bergrug, met den Paggar tipis, gelijk
deze op gelijke wijze met den g. Wisma te zamen hangt, terwijl
de kruin van den Pakkoeodjo, welke een halven cirkel vormt
en in het z. o. tegenover den Kendil Staat, veel meer tot denzelven
nadert en vroeger blijkbaar met dezen een geheel uitmaakte;
thans is dezelve daarvan gescheiden door eene nog
tamelijk hooge tusschenruimte, waarover een moeijelijk päd
leidt, dat van het dorp Simpoengang naar Parri kissit voert en
waarop vele losgerukte rotsbrokken verstrooid liggen. Zuidwaarts,
aan de overzijde van de telaga Ijebong, wordt de g. Pakkoeodjo
1
. M
221
door een dergelijken krom gevormden bergkain, den g. Srodjo
(als het wäre door een uitersten ringmuur, gelijk de g. Gedeh
door den g. Seda ratoe) omgeven en daalt naar deze zijde van het
meer in eene met woud bedekte helling af. Noordwaarts echter
Staat hij vrij (geopend) en vormt eene bergkloof, welke nederwaarts
loopt tot aan het dorp Parri kissit. üithoofde dezekloof,
door de steilte van hare wanden, van de overige zijden niet kan
besiegen worden, zoo is de veiligste weg om den berg te beklimmen
door, van de zijde van Pari kissit, hare rigting te volgeri
en aanvankelijk door tabaksvelden (welke plant tusschen het
gevelde geboomte wordt geteeld) en later door het oorspronkelijke
woud zijn pad opwaarts te nemen. Dien wegvolgende,
komt men aan eene solfatara, welke zieh aan dezen binnenwand
van den Pakkoeodjo, omtrent ter hai ver hoogte van denzelven,
bevindt. Aan het bovenste gedeelte van dezen bergwand bemerkt
men kale, steile plekken van eene witachtige kleur, welke door
het groen der wouden blinkende, zelfs tot aan Di-eng zigtbaar
zijn. Gelijke versehijnselen doen zieh hier bij deze solfatara
voor, als die welke in dekawa Tjondro di moeka worden
aangetroffen, met dit onderscheid slechts, dat dezelve, üithoofde
van de grootere steilte der helling, minder zompig is. Behalve
den naam van kawa Pakkoeodjo, draagt zij nog dien van gowah
(hol) Oepas ( Vergif) ; men verwarre haar niet met de gowah Oepas
door Horsfield opgegeven, onder welken naam hij den Pakaraman,
bij Batoer, aanduidt. Deze naam wordt door de Javanen
aan al die plaatsen gegeven, waar zieh gaz-soorten ontwikkelen,
welke voor de ademhaling ongeschikt zijn \ ik werd door hen op
eene plaats in de kloof van den Pakkoeodjo opmerkzaam gemaakt,
waar een bijzonder sterke damp uit de fumarolen opsteeg en op
welke plaats zij menigwerf doode vogels hadden gevonden. De
gansche noordelijke, n. oostelijke en oostelijke helling van den
Pakkoeodjo (welke tegenover den zuidelijken hoek van den Prahoc
ligt) bestaat uit een chaos van groole opelkander gestapelde
trachietische rotsklompen ; men treft dezelve reeds aan bij de telaga
Weurno en vindt dezelve tot in de bovenste streken van het
dal Djadjar (ten o. z. o. van den Pakkoeodjo); maar hot is
ff .
£
J-! f
j
••