
m
76
slapckl voorkomen. Zoo vormen zij geheele strepen (stroomen),
als of zij tloor de drukking van opvolgende massa's van den
berg af naar beneden geschoven waren.
De kraterrand had in Julij 1837 eene zeer ongelijke hoogte;
het door ons gemeten punt ) van 6100' was zijn hoogste
N. westelijke rand, die toen in eene zachte ronding yoorüiep en
N. westwaarts tot een uitstek (b), vervolgens tot eene stompe
verhevenheid ) opsteeg, eer hij weder eenige honderd voe- •
ten diepcr (tot a) daalde, om zieh vervolgens in den stompen
top Missigiet te verheffen en zieh dan aan de Helling van
den boven hem uitstekenden hoogeren bergrug Agong aan te
sluiten. >)
Ook uit dit achterste, N. westelijke vlakke uitstek (b) drongen
te dier tijde dampen uit honderden kleine gatenenspleten,
die met zwavel omringd waren en het geheele uitstek verwarmden,
zoodat men gevaar liep, de voetzolen te verbranden. De
spleten liepen parallel-concentrisch met den rand des muurs en
deden de vrees ontstaan, dat de daardoor omsclirevene kringen
plotseling zouden loslaten, ten minste die het digtst bij den
krater lagen, waar eenige sleuven reeds tot een voet breedte
van elkander gereten waren. Aan alle kanten daalde de muur
loodregt af en ging eerst diep beneden in eene zachtere helling
Over, vormende den uitgeholden kraterbodem, op welken men
tusschen de fumarolen eenige groote rotsblokken zag liggen,
die reeds van den kratermuur afgestort waren. Deze muur
was op den rand zeer gekloofd en aan den binnenwand in
uitspringende ribben- verdeeld, van welke er eenige dreigden
los te laten, daar overal met geweld de dampen er tusschen
uitsisten. Zijpe Z. 0. helft was zeer ongelijk, ingescheurd, in
puntige tanden gesplitst en lag toen ten minste 200' dieper dan
de door mij gemeten N. westelijke helft, zoodat men de laatste
zelfs van den voet des bergs (van Trogon) af, onderscheiden
cn in het bovenste gedeelte des kraters zien kon. Ilet laagste
punt van den muur echter lag in het N. 0. van het centrum
') Zic de afbccldinf: Giintur. iig. 5 cn 6.
en bestond uit eene diepe tusschenruimte, van welke eene breede
lengte-kloof aan den berg afliep. i)
B. Geschiedenis zijner uitbarsiingen.
1800, In dit jaar zou liij eenen grooten stroom van lavabrokken
uitgeworpen hebben, die boven 10 en beneden 300
voet breed was en in eene 20 voethoogesteilteeindigde. (Tr.)
1803, 3—lb Aprils onderging hij eene geweldige uitbarsting
van Zand en asch, die door den heerschenden Z. 0. wind 90 Eng.
mijlen ver tot Batavia toe gedreven werd, vvaar Horsfield een
gedeelte daarvan opving en analyseerde. (Verh. Batav. Gen. D. VII,
pag. 3). Volgens hem bestond zij uit:
Bitter-aarde (Magnesia) 5 deelen.
Kalk-aarde 12 »
Aluin-aarde . . . . . . 15 «
Kiezel-aarde 158 )>
IJzer . 10 »
200 deelen.
1807, 1—6 September, (Tr.) — 1809, 9 Mei, (Tr.) —
1815, 15 Augustus, (Tr.) — 1816, 21 September, (Tr.)
1818, 21—24 October, had eene hevige uitbarsting van
asch, zand en steenbrokken plaats, die alles in het rond bedekten
en verwoestten. Naar de berigten van Reinwardt s) begon
de uitbarsting den 21®*®° des avonds tusschen 10 en 11 ure en
ging met de volgende verschijnselen vergezeld: — Aardbeving
te Trogon; het uitwerpen van rood-gloeijende steenen uit den
krater, welke tot op eene zekere hoogte van den berg afrolden,
'J Door deze opening beproefde ik het, het binnenste van den krater te bereiken,
doch kon dit voornemen, wegons de te groote bewegelijkheid der massa's, niet ten
uitvoer brengen.
De berigten omtrent de uitbarstingen door (Tr.) aangewezen, zijn slechts gegrond
op mondelingo mededeelingen der hoofden en priosters te Trogoil, aan den
voet des bergs gelegen.
') .Tav. Conr. van 7 Nov. 1818, No. 45. (Zie Verhand. van het Bat. Gen. d. IX).
M' f
if . •
I' i