
: i J
j.
:il M
ill
ÜüsLvvaaiLs vaii Scragcii, Icr naauwcniüod I1/2 paal van dcze
plaats vcrwijclcrd, ^'angcn die vreessclijke graswildernisscn aan,
die zieh vooral ten noordwesteii, ten noorden en tcn noordoostcii
van den Lawoe uitstrekkcn en van tijgers cn wilde zAvijnen wemelen.
De laatsten waren zooverrc van schuw te zijn, dat zij ons (wij
waren te paard) tot op drie a vijf schreden lieten naderen, alvorens
zij oprezen en wegliepen. De grassoorten,welke deze wildernis
vormen, bestaan uit Alang-alang, gedeelteiijk uit Glaga, waar tusschen,
lietzij gelieel op zieh zelven, hetzij in enkele groepen, kreupelaeliLige
Djali- en Ploso-boomen verstrooid voorkomen. Deze grassoorlen
zijn zoo welig opgesehoten, dat zij boven paard en ruiter,
die zieh op de vroeger tussehen dezelven gemaakte paden bevinden,
uitsteken. Heinde en verre strekken zij zieh uit, doch bereiken
den oever niet der kali Solo, raaar worden daarvan gescheiden
door eene sLrook van vruehtbaar rijsLland, hetwelk men van het
gebergte Lawoe af reeds aan hare groene kleur van het meer
rossige groen der wüdernissen duidelijk onderscheidt. Te gelijk
met deze graswouden neemt eene andere soort van bodeiii een
aanvang, welke van het donkergrijze in het roestkleurige, ja,
in het zwarte overgaat; is deze doorweekt, dan ontstaat uit denzelven
een fijn slijk; is dezelve daarentegen droog, dan vormt
hij een wel harden, maar echter minder harden korst dan de
helder grijs gekleurde bodem van Kembang; deze bodem heeft
meer overeenkonist met dien, welke westwaarLs van den goenoeng
Gamping, in de nabijheid van Jogjakerta wordt aangetroffen.
in eenige streken is dezelve wei'kelijk moerassig, doch over het
algemeen genomen geschikt tot den aanbouw vankoffij. In kleine
moerassen en poelen vonden wij de schoone Xyris indiea L.,
welke wij nog nergens op Java hadden gezien.
Het was omstreeks den middag (7 Mei, 1838,) toen wij deze
streken noord-noordwestwaarts van den Lawoe doortrokken.
De hitte bereikte een hoogen graad en de thermometer teekende
in de schaduw der Ploso-boomen 90^ Fahr. (25,78° Reaum.)
Deze vlakten zijn waarschijnlijk niet meer dan 200 a 250 voet
boven de oppervlakte der zce verheven; eene geringe hoogte voor
deze centrale streken van Java! De stad Solo' ligt 280' iioog.
m
-SI H
W I I