
iBäia
Goiiclosoeli uil; aan de andere zijde, ten zuid-zuidoosten, ontwaart
men, op bijna gelijke hoogte, een bergiueer van tariielijk
grooten omvang, de telaga Pasir, welks Spiegel zeer liefelijk
tusschen zacht glooijende met gras bedekte hoogten gelegen is.
Van den oever van dit meer, waaraan heb dorpje Serangan
ligt, voort een weg over den tusschenrug naar Gondosoeli; hier en
daar kon men duidelijk den zigzag loop van het päd bemerken.
" Uilhoofde wij den laatsten voorraad onzer levensmiddelen
reeds den vorigen avond hadden opgegeten, moest onze eerste
zorg zijn längs den kortst mogelijken weg naar bewoonde streken
af te dalen. Dit doel seheen aan geene enkele zijde des bergs
even snel bereikt tc kunnen worden, als hier aan de zuidelijke
helling, waar längs ik besloot naar den tusschenrug op te
klimmen, welks dorpen Serangan en Gondosoeli benevens den
weg, die dezelven verbindt, ik van hier zoo duidelijk gewaar ward.
Ik zond derhalve Djojodono naar de andere Javanen terug,
ten einde hen aaia te moedigen om mijn plan te volgen en naar
beneden in den krater te komen. In den tusschentijd bezocht
ik de oostelijke streken des kraters, die, hoewel overal met
steenblokken bedekt, echter meer met struiken zijn begroeid
dan de Avestelijk gelegen ruimte, welke meer met spleten en
scheuren doorploegd is. De hoofdspleet, welke beide deelenvan
elkander Scheidt, verwijdt zieh in het voorste gedeelte des kraters
in eene enge, maar diepe, rondom door rotsen omringdebogt,
waarin zieh twee hooge rotspoorten openen. Ik bezocht het
kleinste dezer portalen, dat ten minste SO' hooger ligt dan het
andere, en kwam in een hol, dat in een halven kring áoor áe
trachiet-rotscn loopt. De bodem van dit hol is met steenblokken
bedekt en heeft eene Sterke helling naar het diepst gelegen
gedeelte der bogt, alwaar men het tweede omtrent 40' hooge
portaal aantreft.
Eene diepe, woeste eenzaamheid heerscht in deze grot. Geen'
geluid wordt vernomen, dan het zacht geruisch van waterdroppels,
die met afgemeten tusschenpoozingen van het geweif
der grot naar beneden vallen. Geheimzinnig klinkt dit door
de liolle ruimte.
455
Snel verwijderde ik mij uit dit sombere oord en begaf niij
weder op het "bovenste gedeelte van den zuidelijken kraterrand,
alwaar ik mijne begeleiders inwachtte. — Een vol uur had ik
te vergeefs verbeid. Niemand verscheen. Geheel alleen bevond
ik mij in de Woeste ruimte des kraters. Ik riep, ik schreeuwde,
maar kreeg geen antwoord dan de echo mijner stem, die door
de naakte wanden werd teruggekaatst.
Emdelijk kwamen zij aan; ik wees hen de dorpen aan, die
beneden in het tusschendal gelegen zijn, benevens den weg, die
beiden verbindt en waarvan wij sehijnbaar slechts door eene
körte berghelling gescheiden waren; bevreesd sloegen zij de
blikken om zieh heen, ontstaken na lang dralen kleine vuren,
offei-den wierook, wierpen zieh ter aarde, begonnen luid te
schreeuwen en in allerlei uitroepingen uit te barsten. Dit waren
bezweringen van den geest, die, naar hunne meening, in de
kraterspieet moest wonen. Nu stonden zij op en volgden mij.
Wij hadden echter mg geen 1,000 voet afgelegd of wij begonnen
reeds berouw te gevoelen over ons voorgenomen plan,
want de geheele zuidelijke helling, van den kraterrand tot diep
beneden op den tusschenrug, bestaat uit niets anders dan uit
rotsbrokken, die zoodanig op elkander gehoopt liggen, dat
spleten ter breedte van 3 tot 10 voet tussehen dezelven geopend
zijn. De grootte dezer blokken ^zij bestaan uit trachiet en
trachiet-lava) wisselt af van 3 tot lÖ, ja, tot 25 voet. Hunne
zijden zijn vlak, of vlak schelpachtig, hunne hoeken en kanten
daarentegen seherp-, zij hebben echter geene de minste regelmatigheid
van vorm, zoo dat het schijnt, dat zij eenmaal
behoorden tot de vaste grondmassa van den berg, welke door
eene uitbarsting uit de Streek, welke ik met den naam van
kt^a/er heb bestempeld, in millioenen brokstukken verbrijzeld
werd. Deze bedekken thans de gansche zuidelijke helling van
den Lawoe en zijn verbazend steil op elkander geworpen,
somtijds in dier voege, dat zij als torens 50 ä 60 voet hoog
opwaarts rijzen en dat een hooger gelegen blok de lager liggenden
ter naauwernood op een paar plaatsen raakt, als of zij
bij de geringste aardbeving naar beneden moesten störten. "
i I
lÍi (