
f i
* f
' I
afgcklommeii, lieb ik iiiols gezien vaa opstijgendo dampcn cii
fuinarolcn.)
Op den 2 Mei, d838, bezocht ik van Pantaran de oostelijke
helling des bergs, ten cinde vooral de groote oostelijke
spieet met den waterval te leeren kennen.
D. Ver ander ingen, welke de vulkaan heeft ondergaan.
Dat de Merbaboe gedaanteverwisselingen en wel zeer aanmerkelijke
veranderingen heeft ondergaan, is aan geen twijfel onderworpen.
Alle ervaren geologen komen hierin overeen, dat de ringmuren
bij de vuIkanen een bestendig verschijnsel zijn en dat de
rand rondom de vulkanische openingen altijd kringvormig moet
uitvallen, zoo lang lava-stroomen, die langzaam worden opgestuYSid,
uit het middenpunt overloopen. •— Ontbreekt derhalve
een gedeelte van dezen rand, zoo moet zulks aan latere omkeeringen,
b. v. aan eene zijwaartsche verplaatsing van de eruptie
schacht, nadat dezelve in het midden verstopt was geraakt,
worden toegeschreven. Daarop werd bij eene vernieuwde uitbarsting
een gedeelte van den ringmuur gebroken, tot puin verbrijzeld
en de aanvankelijk ronde kraterketel in eene kloof
veranderd, die ver längs de heUing des bergs afdaalt, gelijk de
noord-noordoostelijke kraterkloof van den Salak, welke ketelvormig
tusschende spitsen Salak, Gajak en Tjiapoes (die zieh
in den vorm eens halven cirkels te zamenbuigen) begint en
naar beneden heen smaller wordt; — gelijk die van den Gede,
welke insgelijks ver naar het noordoosten geopendis,— benevens
die van den Malabar, — van den Papandaijan, — van
den Galoenggoeng en van onzen Merbaboe. Eene dergelijke
verbrijzehng van een gedeelte des ringmuurs kan overigens
insgelijks worden veroorzaakt door de zwaarte van vloeibare
lava, die den krater vervult en, — zieh een uit weg trachtende
te banen, •— dat gedeelte van den ringmuur doorbreekt, hetwelk
den minsten wederstand aan hare drukking biedt; op deze
wijze werd waarschijnlijk de noordoostelijke helft des ringmuurs
van den Gede even als die van den Soombiiig verbrijzeld-
„tjJai.
369
Bij eenige vulkanen is na dergelijke gebeurtenissen de centraalkrater
geheelenal verstopt geraakt, terwijl aan de huitenhelling
des vulkaans, gelijk in de solfatara aan de zuidwestelijke
helling van den Salak het geval is, zieh nog voortdurend
vulkanische werking vertoont. Bij de eruptie kegels van den
Dieng is zelfs de voormalige ringmuur des kraters volledig
staande gebleven, namelijk, de ringmuur van den g. Pager
kentang en van den Panggonan, terwijl de centraalkolk in het
midden van den ringmuur geheel gesloten is en toch vindt men
nog, enwel in de nabijheid derzelven, aan de buitenhellingen
van deze kegels, zeer sterk bruisende famarolen.
Bij sommige vuurspuwende bergen zijn ook in het midden
van den krater sporen van vuUianische werking overgebleven;
— terwijl bij eenige anderen, gelijk bij den Soembing en
bij den Ged6, het bestaan van een voormaligen ringmuur om
den krater en de latere verbrijzeling van het thans ontbrekende
gedeelte des muurs door geologische, — en ten opzigte
van eenen berg, namelijk, van den Merapi, zelfs door historische
bewijzen kan gestaafd worden, — terwijl het bij de
overigen slechts uit de analogie kan worden afgeleid.
Bijvoegsel, behoorende tot de beschrijving van
den Merbaboe.
Het belangwekkendst gezigt op den Merbaboe en op zijn
noord-noordwestelijk voorgebergte geniet men van den pasanggrahan
Banjoe koening, aan de zuid ten oost-helling van den
Oengaran gelegen. Zie de afbeelding Merbaboe, Figuur 3,
welke van die plaats genomen is. (Ter regterzijde, achter de
helhng des Merbaboe, wordt men de dampzuil gewaar, die uit
den Merapi opstijgt, van welken berg slechts een kleine vooruit
springende hoek zigtbaar is.) De genoemde benedenhellingen
van den Oengaran bestaan uit een labirintvormig, heuvelachtig,
ver voorwaarts springend hoogland, onder welks zoom de dalgrond
Ambarawa voor het oog verborgen ligt; aan de overzijde
van dezen dalgrond stijgt het voorgebergte van den Merbaboe
/ ' t
' ^ Ii
MIFI.
• tl
•1