
' kÍ'
12B
i'iist; in het schadiiwrijkste loof zat het vogelen-heir verborgen
en naauAvelijks gonsde er nog een enltel insekt. De plantenwei
eld had al haré bloemen geopend en dampte haré door niemand
geroken geuren uit in de lucht, die, door opstijgende
stroomen in beweging gebragt, golfsgewijze aan den gezigteinder
trilde. Geen blad bewoog zieh en ter naauwernood ruischte
nog somwijlen de hoogste waaijer van een' pahii, wanneer nu
en dan van de kusten een zacht koeltje zieh verhief.
Ook de mensehenwereld rustte. De arbeiders hadden hunne
velden verlaten, wier kunstige w^aterspiegels onder de zoimestralen
dampten. Zorgeloos lagen ze op de bali-bali hunner kleine
hutten uitgestrekt. In de voorzalen (pandoppo's) der hoofden
verstomden langzamerhand de toonen van den Gamlang, onder
wier zacht, melodieus geluid de Javaansche Grooten gewoon zijn
in te slxlimeren. Ook de dansmeisjes (rongings) werden stil en
slechts het zachte gekir der tortelduiven, die in talrijke kooijen
voor de landelijke woningen hangen, was •— benevens het
eenzaam geroep van eenen priester, die uit zijne, door het groen
der boomen beschaduwde moskee de grootheid van AUah en
zijnen profeet verkondigde, — of het krassen van een achter-
•gebleven pedattie, wiens schijfvormige räderen langzaam op den
stoffigen weg ronddraaiden, door trage karbonwen getrokken,
terwijl de voerman lang reecls was ingeslapen, — misschien het
eenig geluid, dat in de uitgestrekte negorie gehoord werd.
Het gansche land lag in diepe rust en vrede. De bevolking
hield harén middagslaap, niet bevroedende, niet droomende —
dat eenige oogenblikken later uithet binnenste van den Galoenggoeng
«somber en bang» haar graflied zou weergalmen.
Het was één uur na den middag.
Door plotselinge sehokken eener aardbeving uit den slaap
gewekt, ontvlugtten de bewoners hunne hutten. Een donderend,
brüllend geraas trof hun oor, en ontzetting beving hen, toen
ze humie bhkken naar den Galoenggoeng keerden, eene zwarte
rookzuil van sehrüíbarenden omvang zagen opstijgen, zieh met
bliksemsnelheid verspreiden, den geheelen hemel bedekken en
in één oogenblik den helderslen zonneschi^jn in stik donkeren
127
nacht verkeeren. Nu vloden ze ontsteld door elkander, zonder
te weten waarheen, en onzeker van het lot, dat hun te wachten
stond. Nog eenige seconden later en een paar duizend hunner
waren bedolven. Ze werden deels bedekt door modder, die
door den krater uitgebraakt, in ontzettende massa's uit de lucht
iieerviel, deels kwamen ze om in de stroomen van heet water,
die met slijk en steenen vermengd, in verbazend groot aantal
uit den krater. vloeiden, tien mijlen ver in den omtrek
als een tweede zondvloed alles overstroomden, alle dorpen,
velden en bosschen vermeiden en in een' dampcnden poel van
blaauwachtig-graauwe kleur verkeerden, met lijken van menschen
en dieren, met bouwvallen van huizen en gebroken boomstammen
bezaaid.
Woedend braken de beken Tjikoenir en Tjiwoelan door deze
massa's modder* en bouwvallen heen; ze waren tot bulderende
vloeden gezwollen, die alles op hunnen weg verwoestten, alle
bruggen wegspoelden en uitgestrekte overstroomingen veroorzaakten,
w aarin nog een aanzienlijk getal arme vlugtelingen,
die zieh reeds voor gered liielden, het leven verloren. Met lijken
van menschen en dieren van allerlei soort bedekt, voerden ze
vervolgens haar met modder vermengd, kokend heet water naar
de zuidliust, wier bewoners, door dit gezigt verschrikt, naar
de nabij gelegen heuvels de vlugt namen.
Tusschen het bruisen dezer beken, het brüllen van den kratei',
het kraken van versplinterde wouden, het knallen van voortgewentelde
rotsklompeh, die tegen elkander stieten en het wanhopig
jammeren der duizende menschen, die hulpeloos humien dood
voor oogen zagen, — dremide onophoudelijk van boven de donder,
terwijl in alle rigtingen bliksemstralen uit de donkere wölken
schoten, die zieh heinde en ver door de snelle zamenpersing
der dampen, boven het geborgte hadden gevormd.
Eerst na drie uren, te vier ure des namiddags namelijk, verminderde
de hevigheid der uitbarsting, die zieh voortdurend op
eene dubbele wijze geopenbaard had, te weten door uit den
krater voortvloeijende en alles overstroomende moddermassa's
en door het naar boven slingeren van slijk, asch en steenen.
Í '
>'1
I I f rii
ÍI
«i'i