
II I
i ^
1 ;
wouclen bedekt was (?). Maar ook het nog staande gebleven
gedeelte van den miiur, en de gelieele puinberg zijn met Thibaudia,
Acacia- en Gnaphalia-boschjesbedekt, die zieh op eenige
zuilenvormige stukken vrij in de lucht verheiTen en door het
wehge groen en de dikke stammen, — die hunne wortelen in de
rotsspleten schoten, — aantoonen, dat deze plantengroei Toor
het minst gedurende eene eeuw een ongestoorden wasdom genoot,
Zelfs aan den steilsten binnenwand van den mnur, waar tusschen
de rotslagen slechts een eenigzins vooruitspringende hoek
of smalle vlakte wordt gevonden, verheffen zieh de knoestige
boomstammen. Nergens echter worden zij in zulk eenemenigte
aangetroffen als op het met puinhoopen bedekte noordoostelijke
terrein, waar zij geheele wenden vormen, die door derzelver
ontoegankelijkheid tot heden aan de vernielende bijl der menchen
zijn ontkomen. Daar breiden zieh de immer groene twijgen
Over de puinhoopen uit, die zieh, getooidmet de pnrperldenrige
gele en witte bloemen van dit geboomte, aan het oog voordoen
als een met kransen versierd lijk. Reeds in de verte onderscheidt
men het bruinachtige groen der zieh breed uitstrekkende
takken van de Acacia's, — de ronde, Avitachtige krninen
der Gnaphalien, — of het digte bladerengewelf der Thibaudia's,
wier jengdig gebladerte van eene pnrperroode kleur
gloeit.
In het noordoosten stört zieh deze pnmberg woest en steil
benedenwaarts, en overclekt hij de helling van den berg tot in de
Zone van 8,000 voet met rotsblokken. Het is eenlava-stroom,
dat wilzeggen, niet van geheel gesmolten, vloeibare lava.maar
uit lava-puin bestaande, welke, gelijk bij de meeste vulkanen
op Java, slechts in een gloeijenden (weeken, maar niet volkomen
vloeibaren) Staat werd uitgebraakt en hier met de brokstukken
van de noordoostelijke helft des kratermuurs, welke waarschijnlijk
bij gelegenheid van dezelfde uitbarsting" werd verbrijzeld, woest
op elkander gestapeld ligt.
Behalve dezen puinberg bestaat de kraterbodem nog uit dne
verschillehde van elkander afgescheiden grondvlakken.
1». Eene kale, volkomen horizontale, witachtig grijze zandvlakte
rondachtig van vorm, welke in den regentijd den bodem
van een klein meer uitmaakt. •— (Zie N» 1 op Soembing,
Figuur 4-.) 480 voet beneden het hoogste westelijke punt van
den kratermuur wordt deze kleine ketel, in het noordwesten,
het naast begrensd door het uiteinde van den kratermuur en in
het zuidwesten door den puinberg, enligt daar als een toonbeeld
van sombere eenzaamheid, ook aan de andere zijden door steile
wanden en puinhoopen omsingeld. Heeft men de noord- noordoostzijde
van den Soembing, van de zijde van Kadjepit komende,
beklommen, dan gaat men tusschen het uiteinde van den kratermuur,
(namelijk,het noordelijkste uiteinde met betrekking tot het
middenpunt der kraterruimte, ter regterzijde gelegen) en tusschen
den puinberg in het zuidoosten (ter linkerzijde) door, en
ontwaart men voor het eeret den kleinen, zandachtigen meerbodem
in de diepte voor zieh, rondom door rotsen omgeven,
terwijl zieh aan de overzijde de hoogste westelijke spits van den
kratermuur verheft. Tusschen enkele blokken van reusachtige
grootte en puinhoopen, welke menigwerf berghoog op elkander
gestapeld liggen en wier toppen met wouden zijn gesierd, •—
loopt al kronkelend het voetpad heen. — De zandige mimten,
besloten tusschen de rotsblokken, zijn met Festuca nubigena
(mihi) begroeid, eene grassoort, welke zieh als eilandjes verheft,
en in groote bosjes te zamen opgroeit. — Alles hier in
het rond getuigt van eene geweidige verbrijzeling der zwaarste
rotswanden, terwijl de aanschouwer de teekenen bespeurt van
schrikbarende verwoestingen in dezen krater des Soembing,
welke overrijk is aan verscheidenheid van vormen, — enwaarin
den reiziger, indien hij denzelven in den regentijd bezoekt,
terstond bij zijne intrede, tusschen tooneelen van verwoesting,
insgelijks een beeld des vredes tegenlacht, — namelijk, de
Spiegel van het in de diepte hggende meer. (In dit meer stond
onder anderen op den 14 Julij, 1820, volgens berigten in de
Javasche Courant, n". 28. 1820, twee voet waler.)
2o. Eene kleine met rolsteenen opgevulde kloof, in den regentijd
blijkbaar het bed eener beek, leidt uit deze zandvlakte naar de
70' hboger gelegen middenruimte des kralers (n". 2 op de plaat
M