
s
. I l l
I id
I
200
onder onze voeten wegrolde cn ons, wannecr wij eilen vor
als op rollen rugwaarts glcden, dikwijls in gevaar bragt van
in de afgronden neer te störten, die ons links en regts aangaapten,
naast de smalle strook waarop wij stonden. Bijna alle,
ook de kleinere lava-steenen, al waren zij ook nog zoo poreus,
waren op eene zijde. met eene gladde, glanzige korst bedekt
van eene roodachtige of bruingele klenr, even als verglaasde
potten, ten bewijze welligt dat al die broksteenen slechts deelen
van een geheel zijn, welks oppervlakte eenmaal regelmatig met
deze korst bedekt was.
De geheele bovenste helling was met steile voren doorsneden;
de straalvormig naar beneden loopende groeven doorsneden
evenwel slechts de zand- en steengruis-lagen; deze gingen dus
niet dicper dan gene dik waren (ongeveer 30 tot SO') en eindigden
op den rotsgrond van de compacte lava, die onder
deze puinmassa's lag.
Te half een ure bereikten wij den top des bergs en hadden
dus vijf uren lang geklommen, het oponthoud niet mede gerekend.
Het eerste wat ons hier trof, was de werking der rotsklompen
op de magneetnaald; zij was buitengewoon sterk en werkte
reeds op eenen afstand van eenige voeten, zoo dat op dezen
bergrug het kompas onbruikbaar werd. De lava, die op vele
plaatsen zieh als blokken of banken verhief, bevatte veel
magneetijzer.
Wij bevonden ons thans op het Z. Z. O. uiteinde van den
hoogsten oostelijken rüg des Slamat en overzagen van daar de
kruüi des bergs in hare geheele uitgestrektheid, zoodat hare
zwartgraauwe oppervlakte nu in hare schrikverwekkende naaktheid
zieh aan ons oog vertoonde. In de verte hoorden wij reeds
het geloei des kraters.
"Wij daalden in de zandvlakte af, die 0 . van den krater gelegen
is, en van de medegebragte boomtakken en Allanggras sloeg
men voor mij en mijne begeleiders hatten op. De vreesachtige
Javanen zochten mij wel is waar hiervan af tebrengen, maar,
hierin niet slagende, onderwierpen zij zieh gewillig naar hunne
gewoonte, zeggende : «als mijn Heer het dürft te wagen door
J
,1
J.201 ^
eene vulkanische uitbarsting overvallen en gedood te worden,
dan geven wij er ook niets om.» Water hadden wij in bamboespijpen
medegebragt en ons van andere levensbehoeften voorzien.
Vijf dagen lang bragt ik bij den krater door, dus op eene
hoogte van meer dan 10,000' en genoot het heerlijkste weder,
terwijl dikwijls gelijktijdig hiermede regenwolken beneden mij
Over het lagere land heen dreven, waarin ik den bliksem zag
en den donder hoorde. Op deze hoogte was de lucht van eene
verwonderlijke klaarheid, de zonnestralen verbündend wit, de
slagschaduwen donker, bijna zwart en scherp begrensd.
Het resultaat van mijn oponthoud is grootendeels reeds in
het bovenstaande vervat. Ik wil nog slechts melding maken van
de buitengewoon groote inwendige wärmte der zandvlakte, hoe-
Avel deze verklaarbaar is door de geringe dikte van het zand en
de daaronder liggende vaste lava.
Dit zand was gewoonlijk twee voeten slechts openkeleplaatsen,
waar zieh voren of verdiepingen in de onderliggende rots bevonden,
3 tot 4' dik. Den 20''™ Junij, 1847, bedroeg b. v. des
morgens, kort voor zonsopgang, de temperatuur der lucht 4,0° —
en de oppervlakte van het zand 0,5° R. — Maar wanneer men
met eenen stok een gat in het zand boorde en den thermometer
slechts 1 of I1/2 voet chep daarin stak, zoo rees het kwik spoedig
tot 38,60" R. — en op andere plaatsen (waar spleten in de
onderliggende rots waren) zelfs tot 40 en 46° Reaumur. ')
Er waaide hier gedurende deze dagen, zoo als waarschijnlijk
het geheele jaar door, voornamelijk een 0. N. 0. somtijds
0. wind; daarbij was de hemel helder en donkerblaauw, de
lucht klaar, slechts zag men na het middaguur enkele wölken
hoog genoeg oprijzen om den top te bereiken, dan werd het
zonnelicht voor körte poozen beneveld, en de flaauw^e wolkjes
vermengden zieh met de dampen, die uit den krater opstegen.
') Mijne meteorologisclio waavncmingon ziillen eiders worden medegedeeld. Do
steensoorten, die ik verzameld en hiervoren besclireven heb, bevinden zieh benevenis
mijne geheele geologische en palteontologische eollectie van Java, in hot Rijks museum
te Leiden, terwijl de planten aldaar in het academische herbarium berusten.
14
j,- 3 i '