
.M lüti m.
158
lievige sdiokkeii ecricr aardbeving de Z. 0. kratermuur, die
waarschijiilijk reeds zeer gespleten en gedeeltelijk verbrokkeld
en vergaan was, tot op een klein gedeelte na verbrijzeld en
doorgebroken werd. Want deze tweede uitbarsting bestond
voornanielijk uit water en slib, doormengd met de rotsbrokken
van den verbrijzelden kratermuur, die nu met al hat bergpuin
dat zicia in de Yoorafgegane dagen in de kraterkolk had opgehoopt,
door het losbrekende water medegevoerd, zieh verover
de Ylakke gronden aan den voet des bergs uitbreidden.
De gewelclige regen- en onweersbuijen, die dag en nacht aanhielden,
bewijzen ontwijfelbaar dat het water, waardoor deze
overstroomingen veroorzaakt werden, zoo het uit den Galoenggoeng
afkomstigis, toch slechts in eenen ciampvormigen toestand
uit de kraterschacht kau gekomen zijn.
Is nu mijne verklaring juist, dan kan eene nieuwe wateruitstorting
uit den Galoenggoeng- niet eer plaats hebben, voor
dat de dwarsdam weder tot eenen muur opgehoogd is en de
kloof tusschen den dam en den N. oostelijken kraterwand, waar
zieh nu midden door w'oest opeengestapelde rotsen de Tjikoenir
eenen doortogt baant, weder verstopt raakt en daardoor eene
groote opeenhooping van water in de kraterkom te Weeg brengt.
De oude steenbergen in de vlakte bewijzen dat reeds vroeger
eene verbrijzeling van een gedeelte des bergs heeft plaats gehad,
die misschien eertijds veel hooger was, en dat waarschijnlijk
in 1822 de (reeds aanwezige) kraterspieet slechts dieper geworden,
en bij die eruptie slechts het oveo-blijfsel van eenen Z. oostelijken
muur vergruisd is. "Wanneer geen nieuw meer in den berg
mögt ontsLaan en de volgende uitbarsting slechts drooge vurige
verschijaselen oplevert, danzal men de juistheidvan bovenstaande
verklaring moeten erkennen. (Overigens zoude de verbrijzelde
Z. oostelijke kratermuur door opeenhooping van nieuwe uitwerpselen,
die altijd geneigd zijn eenen muur rondom de opening
te vormen, ook weder verstopt en gesloten kunnen worden.)
De bergen die op den Galoenggoeng volgen (Sidakhng, Met
lambong, Sawal) heb ik boven reeds genoemd en wil dus hier
alleen nog mc^lding maken van het schoone mcer Pandjaloe,
15!)
op den verbindingsrug tusschen den Sawal en de ceniraalketen
gelegen, die in twee takken noordwaarts van den Sawal, tusschen
dezen en den Tjerimai loopt. Op den breeden cirkelvormigen
oever van dit meer staat in het zuiden ornstreeks zestig
voet boven de oppervlakte van hetzelve de Passangrahan
Pandjaloe, 2o3S' boven de zee.
In het nobrden vertakt zieh de centraalketen, ol'liever wordt
zij dubbeld en sluit een dal in, hooger gelegen dan Pandjaloe.
Door dit dal vloeit de beek Tjipahara en besproeit de sawa's
die den bodem van het vroeger hier aanwezige meer bedekken.
De zaidelijke keten zal naar mijne gissing 665' hooger zijn dan
Pandjaloe. Te midden van dit schoone meer ligt een groot eiland,
welks digt geboomte men spaart om de heilige graven, welke
het overschaduwt. Ongetwijfeld levert het bebonwde gedeelte
van Java niets schooners op dan de omstreken van dit meer.
Deszelfs golvende oevers en rijkbebouwde heuvelen omzoomen
eene landouw waar men vroeger niets dan ondoordringbaaiwoud,
waar rnen thans lagchende beemden ziet en talrijke
dorpen beschaduwd door de heerlijkste vruchtboomen en afgewisseld
met gras- of rijstvelden.
' Beschouwt men dit rneer van de noordelijke berglteten
(G. Poetrie) af, verlicht door de avondzon, — ziet men aan
den gezigteinder den noodlottigen Galoenggoeng dreigend zijne
kruin verheffen, •— herkent men zijne kraterspieet die duis toen
flaáuw door den melkachtigen damp der atmospheei'
schemert,^) terwijl aan zijnen voet de rijstvelden in het
vlakke dal dei- Tjitandoi de laatste zonnestralen terugkaatsen,
als even zoo vele spiegeis, — vestigt men het oog op de
kalme oppervlakte des meers waarop het boschrijke eiland
schijnt te drijven en met al langer en längere schaduwen zieh
'•) Op do diepste plaatsen bereikt dit meer sleelits 30 voet.
Bij de helderste en droogste weersgesteldheid op Java is de lucht het minst
doorsehijnend; hoewel alsdan geenerlei welken noch nevéis zigtbaar zijn, zoo )iebben
de onderste lagen der atmospheer toch iets mdkachtig troebels, en alle verwijdorde
voorworpen schomcren slechts flaauw door dien (onzigtbarcii) damp of Hever
tint. als door cen zoev fijn gaas van wit lilaauwaclilige kleuv.
I f
•1
i i
t 1
.1
;! I
i -
J
. i í
£
«I íl