
I :li
I il
m
¡¡il
iii
Ici'vvijl liij roiitloui met heuvelen oriiringd is. Uijcnveldcn bedenken
deszell's oppervlakte; het grootste gedeelte van dezen
voorsj)rong zou in een meer kunnen herschapen worden, indien
inen slechls een beek derwaarts afleiddé.
Te 7'oeiTipak vonden wij ailes tot onze ontvangst in gereedheid
gebragt. Een smakelijk ontbijt stond op de tafel te dampen,
Icoiide en warme dranken waren bereid en een aantal bedienden
hield zieh gereed cm ons te bedienen. Toen ik voor S dagen
hier doorkwam, kraaide er geen haan; naanwelijks liepen een paar
honden mij al blaffende aehterna! ïhans was alles vol beweging.
Ik dacht bij mij zelven : al slaat men de pauken, al steekt
men de trompetten voor mij niet, toeh suizen mij de ooren er
van! En wat verhindert mij te gelooven, dat de zon, de maan
of eene andere ster voor mij gesehapen is, wanneer haar licht
op mij valt! •
De weg liep aan de westelijke zijde des bergs opwaarts.
Dnidelijk viel hier het gémis aan Casuarina's in het oog. Eerst
verder berg opwaarts troffen wij eenige groepen dezer boomsoort
aan. Wij klommen in de schuinte längs de bnitenste (d. i. westelijke,
vervolgens noordwestelijke) helling van den halfkringvormigen
muur, ten einde den hoogsten top te kunnen bereiken,
van welken den muur uitgaat. Deze helhngen (vooral
de westelijke helhng) zijn met zeer schoone Gnaphahum-boschjes
bedekt. De nacht van den 19''™ op den 20'"'", dien wij op
den bergtop doorbragten, was buitengewoon helder. Het gewelf
deshemels scheen eenzwart fluweelen tapijt, dat met millioenen
van diamanten wasbezaaid. Onze thermometers waren des nachts
en voor zonsopgang tot op 40° Fahr. (3,S6 R) gedaald, derhalve
51/2° lagcr dan in den nacht van den 11''"" op den 12''"^", toen
het weder minder helder was.
Op onzen terugtogt bezochten wij de ruinen van Soekoe, aan
de westelijke helling des bergs gelegen, op eene hoogte van
5,670 voet boven de oppervlakte der zee. — Zij zijn op eenen
vooruit springenden, kalen rug gebouwd, welke naar het westen
tamelijk stcil ailoopt, zoodat men van daar een uitgestrekt gezigt
gcniet over het dieper gelegen land. (Men zie over deze oudlieden
É à i
465
Raflles' History of Java en de boven aangehaalde verhandeling
van den heer van der Vlis, waarin zij uitvoerig beschreven zijn.)
Warme bronncn aan den westelijken voet van den Lawoe.
Van Karang panclan moet men zuidwestwaarts schuin längs
den berg afkhmmen, ten einde het dorp Djoerang djerok, dat
l'/a paal daarvan verwijderd ligt, te bereiken. Alliier worden in
eene kleine kloof, over welker bodem eene beek vliet, twee
plaatsen gevonden, waar koolzuur opstijgt. De wanden der kloof
bestaan uit verganen en week geworden trachiet, welke eene
witachtige kleur verkregen en veel overeenkomst heeft met
mergel. De eene bron weit met tusschenpoozingen (misschien
door het opstijgende gas op die wijze in beweging gebragt),
in eene schuine rigting van onder eene rots op. Beide zijn
in het rond met planken belegd en in een vierkant bekken
herschapen, dat met een deksel kan gesloten worden. Onmiddellijk
boven den spiegel van het water heeft men eene met
gaten doorboorde plank aangebragt, waarboven de laag van
de verstikkende gas-soort zieh ophoopt. Nu werden hoenders en
eenden in het bekken geworpen, die weldi^a onder stuiptrekkingen
stierven. Een bokje werd aan een touw naar het bekken
getrokken, ten einde het tot deze jM-oefneming te bezigen 5 waarschijnlijk
had het uit ondervinding de prikkeling reeds leeren
kennen, verzettede zieh zoo veel mogelijk en moest met geweld
in de kast geduwd worden. Het dier liield den kop in de hoogte,
sperde de neusgaten wijd open en begon gedurig sneller 'en
kugehender adem te halen, terwijl de borstkast in eene hevige
beweging geraakte. Het geheele ligchaam beefde. Eindelijk werd
de ademhaling langzamer en krampachtiger, de aehterbeenen
knikten, hals en voorbeenen werden slap en na verloop van
minder dan eene minuut viel het dier orn. Nu werd het diertje
snel uit de kast genomen; men blies het versehe lucht in,
goot koud M'ater in zijn bek en weldra stond het beestje weder
op de pooten en huppelde het vrolijk weg. Ook de eenden en
de hoenders waren weder in het leven teruggebragt.
[
; ;
•ri