
344
waarin vecl zwavelijzer voorkomt, en met eenen tertiairen Aa^Asteen,
welke op de vorige soort ligt en het merkwaardig hol
(gowah) Drajoe ornsluit. De sclirale, zware, roodachtig gekleurde
klei, welke de kalklagen bedekt, is voomamelijk met Djatiwouden
begroeid. Deze tertiaire lagen zullen op eene andere plaats
uitvoeriger beschreven worden.
Terughlik op de minerale bronnen van den
Oengaran.
Geen vulkaan op Java is zoo rijk aan minerale en warme
bronnen als deze; — bijna aan aUe zijden wellen dezelven uit
den grond op. — Behalve de reeds vroeger door mij opgetelden,
Wellie aan den oostelijken voet worden gevonden, heb ik nog de
volgenden leeren kennen.
De siaalbron kali Pawang, bij Banjoe koening, is aan de
zuid- znidoostelijke helling des bergs gelegen, en bezit eene
temperatuur van 71,5° Fahr. In een klein bekken, tusschen
trachiet-rotsen ingesloten, 4 voet lang, 2i/2 voet breed en 4 ä 5
voet diep, ontwaart men op den bodem eene spieet, waaruit het
volkomen heldere water met kracht te voorschijn bruist. In het
rond is het bekken met het bezinksel van dit water bedekt,
namelijk, met ijzeroxydehydrat; het water riekt niet, heeft een
aangenamen, verfrisschenden smaak, welke van nabij overeenkomt
met dien van het seltzerwater; gewoonlijk is de spiegel
van het bekken met eene dünne laag koolzuur bedekt, welke
zieh bij de inademing op de gewone wijze doet onderkennen.
Naar de analyse van A. Waitz i) zijn de hoofdbestanddeelen
als volgt: koolzuur en koolzure ijzeroxyde (benevens kalk,
natron en magnesia met koolzuur verbonden en eenige deelen
kiezel- en aluinaarde.) Deze bron mag beschouwd worden tot de
krachtige salinische staalbronnen «Eisensäuerlinge» te behooren.
Eene dergelijke koude staalbron ligt aan de noord- noordoostelijke
helling van den Oengaran, in de kloof tusschen de bergrib-
Indisch magazijn. Batavia, I, 9, bladz. 252.
345
ben goenoeng Tjandie en Tjoeroek; de vtärmstestralcn, eene temperatuur
hebbende van 125° Fahr, wellen op verscheidene plaatsen
in de nabijheid van het vloedbed uit den grond. Eenige derzelven
worden met geweld in de hoogte gedrongen en vormen kleine
springbronnen; — anderen vlieten langzamer naar boven; —
eene dezer bronnen heeft een klein bekken gevormd, waarin het
water voortdurend borrelt. ^De geheele bodem rondom de bron
is sterk verhit en met ijzeroxydehydraat overtogen. ^—^ Een
schilderachtige waterval stört zieh boven de bron van eene
hoogte van 100 voet naar beneden. De afstand van Medinie
is 6 palen.
Dergelijke warme staalbronnen komen in de nabijheid van
Medinie, digt bij een 100 voet hoogen waterval van de kali
Siblatar, voor. — De rib, welke de beekkloof aan de oost-
(noordoost-) zijde begrenst, daalt van den goenoeng Tjandie af en
loopt noordwestwaarts voort. Ook in den omtrek dezer bronnen
is de bodem verhit. — Men vergelijke de chemische analyse
van dit bronwater door A. Waitz" i).
Verscheidene koude staalbronnen, met twee ende waterleidingen,
welke naar tempelruinen voeren, worden boven Medinie
aangetroffen.
28. MOREA. #
(Berg van Djapara).
Br. 6°. 35' — L. IlOo, — II. 4,000'.
Rondom van alle bergen afgezonderd, in geene verbinding met
de overigen staande, verheft zieh deze, zoo het schijnt, volkotnen
uitgebluschte vulkaan geheel en al buiten de rij der Javasche
vuurspuwende bergen, namelijk, noordwaarts van dezelven. —
Deze berg vormt een schiereiland, — vroeger waarschijnlijk een
eiland, •— hetwelk thans slechts (aan de zuidzijde) door eene zeer
läge, ziltig-moerassige tussehenvlakte, van gelijke'hoogte als de
oppervlakte der zee, met Java verbonden is, namelijk, met denabijgelegen
kalkgebergten van Growogan (zuidwaarts van Djapara).
') Indisch magazijn, I. n°. 9, bladz. 233 en volg. en bladz. 3Ü3.
i'i
Hl
'Iii