
iii
; ä
; s
t :
besloten tusschen den steilen muur van het hoogste juk Dorowati
en Liraan en het juk Kalangan, eene kraterkloof te zijn, maar het
bekkenvan het meer (telaga) Ngebel, hetwelk 5,697' beneden
dit jak en op een grooten afstandvan hetzelve ligt, geeft den vorm
van een dicpen, vulkanischen ketel met nog veel meer juistheid
terug.
Misschien was de Wihs eenmaal een hooge kegelberg, die, nadat
zijn rotsgeraamte honderden van jaren door zure dampen was
doordi'ongen geworden, instortte en de thans aanwezigc, breede
bergmassa vormde, welker onregelmatig door elkandcr geworpen
toppen enjukken men slechts als de ruinen van den voormaligen
vulkaan moet beschouwen.
Uithoofde deze borg, naar zijne gestalte te oordeelen, zulke
groote verandcringen hecft ondergaan, zoo heeft hij, met de
nabij gelegen vulkanen Kcloet en Ardjoeno, door het uitwerpen
van zand, steenbrokken en asch, gedurende het verloop van
eeuwen, ongetwijfeld een grooten invlocd uitgeoefcnd op de
gedaante der omringende vlakten, die langzamerhand zijn opgehoogd
geworden.
Gehjk de zwarte, zware kleigrond der vlakten van Madioen
en Ngawi in de rigting naar het westen overgaat in de heldergrijze
bodem van Soera- en Jogjakerta, die, zulks kanduidelijk
worden bewezen (zie vroeger), gevormd is geworden door de
vulkanische asch, welke de Merapi uitwerpt, — zoo zien wij
den zwarten bodem insgelijks oostwaarts van lieverlede in den
bruingelen zandgrond der residentie Kediri overgaan, welke zijn
ontstaan verschuldigd is aan de uitbarstingen van den Keloet.
Zoo vormt of verändert elke vulkaan den bodem der omringende
streken en schept hij zieh, — nu eens uit lava-stroomen,
uit puinbrokken of uit zand, dan weder uit asch of uit modder,
menigwerf dagreizenver zijn eigenaardig gebied, dat verschillend
is van de omstreken der naburige vulkanen; menigmaal vormt
hij ter hoogte van eenige honderd voet de oppervlakte des bodems
door zijne eigeneuitwerpseien, die, ontsproten uit hetbinnenste
der aarde, meer of minder veldspaath, augiet of ijzerdeelen
bevatten; — door verloop van jaren, door het verweren en het
491
verme]igd geraken met vermolmde plantaardige zelfstandigheden
ondergaan deze uitwerpselen nieuwe veranderingen en verkeeren
zij eindelijk in klei- of leemaarde, welke op verschillende wijze
gekleurd zijn en eenen meerderen of minderen rijkdom aan
humus bezitten.
Reeds uit de medegedeelde profielen laat zieh opmaken, welke
ontzagchelijke verbrijzelingen en geweidige gedaanteveranderingen,
deze berg moet ondergaan hebben, in geval dezelve
eenmaal, hetgeen zeer waarschijnlijk is, een hooge kegelberg
was. — Die zonderling gevormde dwars loopende strepen, die
in eene verticale rigting geribde wanden der rotstrappen aan
de zuidwestelijke zijde van den Liman (Wilis, Figuur 3) zijn
blijkbaar de uiteinden van even zoo vele lava-stroomen, welker
verticale doorsnede, overdwars genomen, veelal bolrond loopt
als kleine segmenten van een cirkel.
Bij geenen enkelen vulkaan op Java i) wordt de Stelling; dat
alle bergen (of kratermuren), wder lengte kloven van boven
breeder zijn dan van onder en als kerven insnijdingen maken
in de kruin des bergs, slechts als overblijfselen moeten beschouwd
worden van den vroeger veel hoogeren vulkaan, zoo duidelijk
bewaarheid als hier bij den Wihs; de kruin wordt bij dezen
berg, namelijk, niet slechts door kloven ¿ngesneden, maar zij
wordt door dezelven volkomen lioorgesneden en in verscheidene
afzonderlijke deelen gesplitst, — terwijl zij zieh aan het oog
slechts voordoet als een woeste, met kloven onregelmatig doorsneden
chaos van door elkander geworpen toppen en smalle
jukken. •—• De bewijzen dat de tegenwoordige zamenstelling des
Wilis uit een zoo groot aantal jukken, met zoo diepe op spleten
gelijkende tusschenkloven, niet de oorspronkelijke gedaante des
bergs was, — maar dat deze ontstaan is ten gevolge van eene instorting
van het geheel en van eene algeheele verbrijzeling van enkele
deelen, na hevige en misschien lang aangehouden hebbende uitbarstingen,'—
kunnen onder anderen worden afgeleid: uit gindsche
lava-stroomen {Wilis, Figuur 3), welke slechts uit eenen krater
•) De goenoeng Djapara en de g. ßinggit uaauwelijks uitgenoinen.