
i ;
39 G
zijne znidooslelijke lielling tot aan deszeli's westzijde, terwijl hij
aan de andere zijden vrij is en door geeii ringmuur omsloten
^ordt. — De rand van dezen muur is door eene menigte kleine
rotsspitsen (hoeken of uitstekende voorgebergten), met halfkring
of halve maanvormige bogten tusschen deze spitsen,
getand; naar de binnenzijde daalt de rand steil als een muur
en op de meeste plaatsen volkomen loodregt benedenvvaarts tot
aan den slakkenkegel, die onmiddellijk tegen den voet van den
muur aanstoot. Eene der hoogste spitsen van dezen muur,
znid-zuidoostwaarts van den kegel, is 8,640 voet hoog; het
westelijk gelegen gedeelte, dat onbeklimbaar is, rijst nog tot
grooter hoogte (1858); — de diepte van den vi'and echter is
siechts 160 ä 200 voet. Naar de buitenzijde gaat hij over in
eene helling, welke, Avel is -waar, op menigvuldige plaatsen,
doch slechts ter diepte van weiiiige voeten doorgroefd is, en
hetwelk men, dewijl het met asch overdekt is, waardoor de
verdiepingen effen zijn gemaakt, vergelijkender wijze glad mag
noemen; zonder in evenwijdige lava^banken afgedeeld te zijn,
ontwaart men aan den binnen wand slechts eene onregelmatige
splijting der rotsmassa naar alle rigtingen heen. IJit deze spielen,
welke meerendeels slechts smalle reten zijn, doch waarvansommigen
een of meer duim openstaan, dringen ophonderde plaatsen
al sissend en zacht bruisend dampen, voornamelijk waterdampen
te voorschijn, welke als even zoo vele kleine dampzuilen opwaarts
stijgen.
Het aschbekleedsel van de buitenhelling is met gelijke
harde korsten overtogen als het oostwaarts gelegen aschdal;
beneden deze korsten is de asch los en droog, en geelachtig
grijs van kleur. Op verschillende plaatsen is dezelve gedeeltelijk
weggespoeld en slechts enkele meer vaste gedeelten daarvan
zijn staande gebleven en vor men als het wäre kleine 4 ä 6
dnimen hooge zuiltjes, op welker top niet zeldzaam een steen
wordt aangetroffen.
Het oostelijke of naauwkeuriger gesproken, het oostnoordoostelijke
uiteinde van dezen muur vormt een rotshoek ter
lioogte van ongeveer 20 voet, sliiit zieh aan de ziiidoostelijke
8 9 7
hellmg van den slakkenkegel, ongeveer op het middeu van
deszelfs hoogte aan, en wel zoodanig dat de voorlzelting van den
muur door slakken overdekt schijnt te zijn. De steile wand,
welke zijne zuidelijke helling naar het oosten vormt doet echter
duidelijk (alwaar het zuidelijke uiteinde van de aschvlakte ligl)
zien, dat de muur hier werkelijk eindigt en waarschijnlijk tot
op deze plaats eenmaal is verbrijzeld geworden. Hier aan den
oostelijken voet van den muur, welke de zuidoostelijke voet
des kegels is, ligt, verstrooid in de zandvlakte, eene verbazende
menigte rotsbrokken, die eene clikte van 5,10, ja, 20 voet hebben
en zonder regelmaat woest en wild op en over elkander geworpen
zijn. AI deze steenbrokken zijn onregelmatig van vorm, en rnet
scherpe hoeken en kanten voorzien; zamengesteid uit compacten,
veelal helder grijzen, somtijds roodachtig grijzen trachiet, ziju
zij zeer verschillend van de poreuse slakken des eruptie kegels.
Deze muur is aan deszelfs oostelijken uithoek 8,460 voet boveu
de oppervlakte der zee verheven. Beneden dezen hoek, ongeveer
2 5 voet dieper, verbindt hij zieh met den slakkenkegel; tedier
plaatse werden (1836 en 1838) de rijkste zwavelgroeven gevonden,
alwaar zulk eene groote hoeveelheid zwavel gesublimeerd
was, dat de Javanen, door de wanden slechts met de half doorgeslagen
schaal eener kokosnoot af te schrappen, in körte oogenblikken
geheele korven vol daarvan verzamelen konden. De
gansche bodem was aldaar overal doorwoekl, tot op eene diepte
van verscheidene eilen, in een weeken toestand herschapen en
slechts met de grootste voorzigtigheid kon hij betreden worden.
Verder binnen- of westwaarts van deze zwavelgroeven, in de
smalle kloof tusschen den muur en den kegel gelegen, siegen
destijds ook de dikste waterdampen op. Het waren fumaroleh,
die met zulk een heftig gebruis uit gaten, ter gi'ootte van verscheidene
voeten opstegen, dat de bodem in het rond daarvan
beefde.
De helhngj Avelke, oostwaarts naar de zuidelijkste Streek
der aschvlakte heen, ten minste 400 afdaalt en beneden de
ZOO even genoemde solfatara's, die tusschen het oostelijkste
uiteinde van den muur en den kegel worden aangetroffen, ge-
* d