
' i 1
iii:
i ii
250
steile toppen, in diepe dalkloven, gelijk die der Jkali Toelis, op
de met puinhoopen bedekte helling en op de zieh torenhoog verheiTende
lava-klompen van den Pakkoeodjo, worden gezien, —
geeft men acht op de hgging der tempels, van welke sommigen
in het midden der bosschen, in de donkere schaduwen dernabijstaande
woudboomen, verscholen liggen,-— ziet men de zware
boomen door de tegenwoordige bewoners gekapt, waarvan slechts
de stompen nog staande gebleven zijn en welke, de overige boomen
der bosschen in dikte evenarende, in de murender tempelen
hunne wortelen schoten en sommige derzelven geheel uiteen deden
bersten, — slaat men vorder een bhk op de menigte der kortelings
omgehouwen boomen, die men op alle heuvels en berghellingen
rondom Di-eng ziet en die hier hunne kale stammen
ter hoogte van 10 tot 30 voet boven den grond verheffen,
ginds bij den wortel afgehakt, bij duizenden verstrooid liggen,
dan valt het niet moeijelijk zieh van Di-eng's geschiedenis na
de stichting der tempels een denkbeeld te vormen, dat veel
waarschijnlijkheid bezit; want uit voorafgaande beschouwingen
volgt: 1°. dat de wouden van lateren oorsprong zijn dan de
tempels, en 2°. insgelijks van latere dagteekening zijn dan de
geweidige uitbarsting, welke den kegel van den Pakkoeodjo tot op
de helft in puinhoopen deed ter nederstorten, dewijl de jonge,
lichtgraauwe, puimsteenachtige, poreuse en slechts nog augietdeeltjes
in onveranderden Staat bevattende lava-soort, die tot den
bouw der tempels is gebezigd geworden, verholen ligt ander de
met woud bedekte lava-brokken, welke door die uitbarsting
zijn ontstaan; deze toch zijn Van geheel ander zamenstel, zuiver
kristallinisch en met groote veldspaath-kristallen voorzien,
terwijl gene lava-soort veel meer verweerd is en slechts zeldzaam
in enkele stukken voorkomt. — Het gebergte was derhalvereeds
eenmaal ontgonnen en bebouwd; de banden, welke de
toenmalige bosschen velden, waren waarschijnlijk dezelfde, die
de tempels stichtten (braminen-priesters, met behulp der javaansche
inboorlingen). De milhoenen van teerlingvormige gehouwen
steenen, welke overal op het plateau en in deszelfs
omstreken verstrooid liggen, strekken ten bewijze, dat het
251
aantal menschen, Iietvvelk zieh alhier eenmaal ophield, niet
gering kan geweest zijn; onwaarschijnlijk zou het zijn te veionderstellen,
dat zieh alhier eene bloote priester-kolonie had
opgehouden, welke hare levensmiddelen uit de lager gelegen
landen trok; veel waarschijnlijker is het, dat (ofschoon dan
misschien ten gevolge dezer alhier gevestigde kolonie van braminen
priesters) zieh te dezer plaatse talrijke dorpen bevonden,
wier inwoners den grond bebouwden.
Door welke geweidige omkeering werd deze bevolking vernietigd?
Geschiedde zulks door het verwoestende zwaard der Mahomedanen,
in de jaren 14S0—1470, toen de Hindoe-rijken op
Java, b. V. dat van Modjopahit, ophielden te bestaan? — Of had
zulks plaast ten gevolge van de vulkanische uitbarstingen '), welke
den Pakkoeodjo in puinhoopen deden nederstorten? Want
dat de bevolking geheel vernietigd of verdreven werd, wordt bewezen
uit het bestaan dier oorspronkelijke wouden, die heinde
en verre alles bedekten, die zelfs in de voegen der tempclmuren
hunne wortels schoten en derzelver wanden deden scheuren,
— dier oorspronkelijke wouden, die geen plekje gronds on.
bedekt lieten en eerst in den legenwoordigen tijd weder door de
bijl gedund worden, gelijk blijkt uit de millioenen afgehouwen
boomstammen, die op alle heuvels, in alle tabaksvelden en mocstuinen
verstrooid staan en nog in lang niet vermohnd zijn. Op
deze geheele uitroeijing der bevolking volgt een tijdperk, gedurende
hetwelk het gebergte verlaten, onbewoond, onbebouwd
wa s , j a , mi s schien door ¿-een 's menschen voet werd betreden.
Nu wieschen de wouden welig op en droegen misschien meer tot
de vernietiging der tempels en der andere gedenkteekenen bij,
dan de aardbevingen en de werking der vulkanische uitbarstingen.
— Bezwaarlijk valt het te bepalen, hoe lang dit tijdperk
heeft geduurd; te oordeelen naar de nieuwheid der tegenwoordige
cultuur, naar de frischheid, welke de afgehouwen stammen
van het geboomte, dat tot de voormalige wouden behoorde, nog
y Eene uitbarsting, die (gelük ons vroegcr de beschouwing der op verschillende
wijze zaamges teldc laya-soorten dcod zien) van latere dagteekening was , dan de
stichting dezer tempels.
I
i-
S !:
1 s ;
f:
II v :
j
i
i
h.i
4)1
f l
t l
i
l
n
I
f
I J I