
jism llUSiUiS
f
wi
: 'iS :1U
• t"
k S i
'.i I 'i :r I
' ;fi
258
aantal harer leden, als dat der gelten, paarden. en runderen;
elken dag slachten zij een rund, hetgeen zij echter zorgvuldig
verborgen houden Toor de Europeanen, die het gebergte bezoeken;
eveneens trachten zij het bestaan van kleine zilverwitte visschen,
waarvan hnnne meren wemelen, en vs^elke zeer van
nabij met de chinesche goudvisschen overeenkomen, vbor de
Europeanen geheim te houden. Ook vi^ilde zwijnen en paauvi'en
treft men somtijds op het plateau aan. Ik zag een nieuvs^ dorp
(na 1840 gesticht), dat midden in den voormaligen krater
(tekkel) van den Panggonan, tusschen omver gekapte wouden
en met uijen bepoote velden gelegen was. Een ander nieuw dorp
vond ik in de grasvlakte, nabij de brennen van de kali Dolok,
noordvs^estwaarts achter het n. gedeelte van het Di-eng plateau.
Voortdurend worden gedeelten der omringende wouden geveld
en wordt het land meer ontbloot.
Hoe kort de tijd ook möge zijn sedert de Di-engers met hun
vee het gebergte bewonen, welke naauwelijks een vierde gedeelte
eener eeuw bedraagt, zoo heeft echter het koudere klimaat en
de meer verdunde lucht der 6000 tot 6400 voet hooge streck,
waar zij gevestigd zijn, reeds een aanmerkelijken en gunstigen
invloed op de ligchamelijke gesteldheid van mensch en dier
uitgeoefend, welke bij het jongste geslacht reeds duidehjk zigtbaar
wordt. Vele der jonge vrouwen h ebben blozende wangeu
en lange haarlokken. De grootste verandering wordt bij de
honden waargenomen; op Di-eng hebben bijna alle honden lange,
zackte bruinkleurige hären, en meestal een ruigen staai-t,
niettegenstaande deze, naar den europeschen smaak, schoonere
berghonden van den gemeenen javaanschen hond van het diepland,
van den zoogenaamden Jakhals (die wit van kleur en kort vari
haar is, spitse staande ooren, een langen, dünnen staart heeft
en er leelijk, mager uitziet) zijn voortgeteeld. Dergelijkc langharige
honden, zoo verschillend van de kortharige «Jakhalzen,
» die door geheel Indie in het heete diepland verspreid
zijn, heb ik insgelijks op het plateau Tobah, op Sumatra,
aangetroffen.
Epidemische ziekten hebben, hclaas, in 1847 de bevolking
« P
259
weder zeer gedund; in vele kleine dorpen is zij tot op den
laatsten man uitgestorven.
II. Bijvoegsel behoorende tot de topographie
van het Di-eng gebergte.
d°. De trechtervormige kolk in den bergrug van den
Pakaraman, waarin zieh van tijd tot tijd koolzuur ophoopt
en waaromtrent zulke verkeerde en belagchelijk overdreven voorstellingen
in de europesche tijdschriften zijn geleverd geworden,
werd in September, 1830, door een ongenoemde bezocht (zie
Jav. Cour, van 30 September, 1830), die bij de doode tijgers,
herten, zwijnen, paauwen en menschen., welke daarin lagen,
nog eenige honden voegde, die hij daarin liet omkomen. Wat
de menschen betreft, gedurende de 12 jaren, wellie ik thans
op Java heb doorgebragt, heeft daarin slechts een enkel lijk
gelegen. Naar dezen maatstaf kan men die verbalen beoordeelen.
Slechts zwijnen worden daarin menigvuldig aangetroffen. Ikheb
deze plaats bij het doen van wandelingen van Batoer en van
Di-eng dertienmalen bezocht en daarin slechts viermaal koolzuur
aangetroffen. De eudiometer, die mij aantoonde, dat ik in het
hol konafdalen, bestond noch uit salpetergaz, noch phosphorus,
maar uit levende raven (Corvus corone), die zieh vergastten
aan het vleesch der wilde zwijnen; eens heb ik er zes, in verschillende
mate tot verrotting overgegaan, in zien hggen. Kj-engen
van tijgers heb ik er nimmer in aangetroffen. Opmerkenswaardig
kwam het mij ook voor zoo vele wilde zwijnen in deze diepe
kolk aan te treffen, wier wanden rondom zoo steil zijn, dat
men er slechts met moeite längs naar beneden kan khmmen:
Gewoonlijk rustte ik dan eenige minuten uit op den steenklomp,
die op het kale middenplekje ligt. Nopens de tijden, waarop
de uitstrooming van gaz (periodiek) plaats heeft, heb ik geen bepaalden
regel kunnen waarnemen; nimmer heb ik het gaz hooger
dan 2i/2 voet boven den grond kunnen bemerken en betwijfel zeer
of het ooit hooger stijgt. Ter hoogte van drie voet vangt de wehge
plantengroei reeds aan, welke alle wanden in het rond bekleedt.
V i
' i
l',', f
I
I
f
fii
«I
fi
n