
m
354
met zcer wcinigc kristallen van hornblende verniengd, daarin
voorkomt. Ilier vangt het gebied van den Merapi aan, die in
deszelfs geheeien omvang •— dat is, zoowel de rots ais het zand
en de asch, welke laatste het bovenste bekleedsel van den bodem
uitraaakt, — deze eigenaardige heldergrijze kleur bezit.
Terwijl de Merbaboe ten zuiden, door middel van een 4,880
voet hoogen zadelvormigen tusschenrug, in den Merapi overgaat,
— zoo daalt deze berg aan de zuid-, zuidoost-, en zuidvvestzijde
geheel vrij en op zieh zelf in de laagte, narnelijk,
in de vlakte van Jogja karta, M'aarin de voet des bergs zoo
van lieverlede overgaat, dat men het zeestrand ten zuidvvesten
en den voet der bergketen van den zoo genaamden goenoeng
Kidol ten zuiden en ten znidoosten (van het middenpunt des
bergs gerekend) — ais zijne grenzen mag aanmerken.
üit deze streken, — welke den berg omsingelen en aan de
vcrschillende zijden zoo verschillend van hoogte zijn, — stijgt
de Merbaboe opwaarts en vormt hij een stompen kegel, welks
hellingen zieh met eene nog zaehtere glooijing verheffen dan die
van den Soejnbing: j a , onder al de kegelbergen van Java heeft
dezedezaehtst glooijende hellingen, welke een grooter aantal voorwaarts
springende vlakten, dan andere vnurbergen vormen. Zijne
ribben hebben eene grootere breedte en dikte dan de ribben
van den Soembing, maar zij bezitten minder regelmatigheid,
wat betreft hären val en hare rigting; — de zaehtste glooijing
der ribben wordt aan de ziiidzijde waargenomen, alwaar zij,
naar den Merapi heen, in den vorm van trappen, vele voorwaarts
springende vlakten uitmaken, alvorens zij op nieuw
dalen, waardoor aan deze zijde een tcrrasvormig uiterlijk
wordt gegeven. Het steilst en het gelijkmatigst dalen zij aan
de noordoostelijke helling. Gewoonlijk loopt de nok dezer ribben
(de bovenste rand, waar de beide zij wanden zieh te zamenvoegen)
rond (d. i. bolvormig) toe; — aan de noordoostelijke
helling daarentegen Avordt men vele ribben gewaar, welke eene
ciTene oppervlakte hebben en hellende pZa/ien vormen, die, tusschen
diepc spielen met scherpe randen, in eene regtlijnige rigting
en evenwijdig naast clkander benedenwaarts loopen; naarmate
deze platten lager dalen en zieh verbreeden, wordt het
aantal kleinere nevenspleten grooter; deze nevensi^letcn doorsnijden
de oppervlakte en verdeelen elk plat wederom in een aantal
platten van geringeren omvang, die allen evenwijdig met ellcander
en in dezelfde divergerende rigting als de andere ribben loopen. —
De zamenstelling dezer platten, uit op elkander liggende lavalagen,
ontwaart men aan de wanden dezer spleten; het schijnt,
dat de smalle, steile kloven, welke deze platten van een scheiden,
door werkelijke splijting, door het van een bersten der lava
(welke zieh bij het stellen te zamen trok) zijn ontstaan, dewijl
het water alleen zulke diepe kloven in vaste rotsmassa's niet kan
maken. Uithoofde van den ronden omtrek des bergs als kegel
en ten gevolge van de gelijkmatige glooijing van den bergwand,
over welken deze taaije, doch vloeibare lava werd uitgegoten,
moesten deze scheuren, naar de wetten der zwaartekraeht,
eene gelijke rigting als de stralen van den berg verkrijgen en
evenwijdig met elkander voortloopen, terwijl uit gelijken hoofde
(door de drnkking der van boven nageschoven lava-massa) het
vormen van dwarsseheuren onmogelijk werd.
Wijders bemerkt men aan deze noordoostelijke helling des
vulkaans eenige lava-stroomen, van anderen aard dan die, welke
wij ZOO even hebben beschreven, narnelijk, die slangvormig gekromd
zijn en aan hunne nokken in smalle lijstcn te zamen loopen;
deze werden uit nederrollende, elkander voortschuivende
pninmassa's (lava-broliken) gevormd; het fraaiste voorbeeld van
deze wijze van ontstaan bemerkt men aan de helhngen van
den goenoeng Goentoer, van wiens top zij gloeijend (maar niet
gesmolten) benedenwaarts Hepen.
Onder het aantal kloven des vulkaans, welke tusschen de
divergerende lengte ribben benedenwaarts loopen, komen er twec
voor, welke zieh door hare grootte endiepte onderscheiden en daar
zij boven in den krater (slechts door een smal dwarsjuk gescheiden)
in eenloopen, den geheelen berg als het ware in twee helften
verdeelen. Zij zijn derhalve boven breeder dan van onder en
onderscheiden zieh hierdoor van de gewone kloven, welke eerst
beneden den top met eene geringe ruimte aanvangen en vervol-
L Í