
( /
! . I
. ì
1. 1
.i» ,«
374
liggcndc vulkanisclic zand, die de overige deelen van de noordelijke
helling van dit grensgebergtc van den Merapi overslelplen;
zijne evenwijdige zandsteenlagen- rijzen zeer gelijkrnatig
en allengskens van het zuiden naar hat noorden, en dalen dan
(in eene gelijke rigting als het hoofdgebergte) plotseling en
steil als een muur naar de zijdc van den Merapi nederwaarts.
Een groot aantal kleinere bergen rijst in de nabijheid van
Belitaran en van Pedjoengan, op gelijke wijze als de Gompol,
afgescheiden van den voet van het hoofdgebergte, als het vs^are
als eilanden uit de vlakte op. De zuidelijke helft van dit
Zuider-gebergte bestaat uit harden, witachtig gelen kalksteen,
welks bovenste oppervlakte in louter afzonderlijke, 100 ¿200'
hooge halfbolvormige bergen verdeeld is, die bij duizenden
daarop voorkoinen en zoo volkomen op elkander gelijken,
dat de eene niet van den anderen kan onderscheiden worden,
van waar zij den naam dragen van goenoeng Sewoe d. i.
duizendbergen. Doorkliefd van tallooze holen en kanalen, verloopt
al het daarop vollende regenwater längs onderaardsche
wegen en weit hetzelve later diep in zee, op
een grooten afstand van de kust, weder op. Men ziet het
aldaar eensklaps te voorschijn treden, met geweld opstuwen
en door zijne drabbige, geclachtige kleur het indigoblaauw
der zee troebel maken. Want lijnregt, als het wäre afyekapt,
dewijl een groot aantal der halfbolvormige bergen (koraalbanken?)
midden en scherp doorgesneden zijn, eindigt dit merkwaardigste
van alle neptunische gebergten van Java, de zoo sehoone,
prachtvolle, doch woeste en eenzame goenoeng S e w o e e n stört
hij zieh nu eens 180, dan weder 200, ja, 3S0' diep, — naar gelang
de tusschenruimten tusschen de halfkogelvormige bergen besloten,
of de schedel dezer bergen zelf den rand van het rotsig
zeestrand uitmaakt, in de blaauwe baren der zee, welke digt
bij de kust eene groote diepte heeft. Ter dezer plaatse is de
') De hcrinnering iian dit gebcrgto alleen zou mij reods afkeerig ìcunnen maken
van ecnen terugkeer naar Europa! (Dit schrecf ik op Java. Thans bon ik in Holland
en vnrig verlang ik Java weder te zien.)
375
voct van den wand ter hoogte van 25 ¿i 50 voet tot eene bogt
uitgespoeld, alwaar vele holen, b. v. Rongkop worden aangetroffen,
waarin de golven der zee binnendringen en, door de
zamengeperste lucht tot stof verdeeld, in den vorm van damp,
als de rook uit een stuk geschut, weder worden uitgeblazen.
Onder den kalk bevindt zieh de zandsteen; de eerstgenoemde
heeft eene dikte van ten minste 400 voet; de zuidelijke helft
van het geborgte tot aan de zee bestaat derhalve uit kalk,
terwijl de zandsteenen, die, schuins opwaarts stijgende, aan de
noordzijde ontbloot hggen en, voor zoo verre zij bovenda
oppervlakte uitsteken, 5 ä 700 voet dik zijn, de noordelijke
helft uitmaken; derzelver verhouding tot den vulkaan heb
ik door de hierbij gevoegde (denkbeeidige) profiel-teekening,
Merapi, Figuur d5, duidelijk trachten te niaken.
Slechts de «goenoeng Gamping» maakt van deze topographische
verbreiding (met betrekking tot de oppervlakte of de ontblooting
der formatie) van den kalk in het zuiden en van den zandsteen
in het noorden, eene uitzondering; geheel op zieh zelf
staande, rijst hij in de vlakte bij Jogjakerta, tusschen puinhoopen
van kalksteen, grooter in omvang dan een gewoonhuis,
als een toren omhoog; hieruit volgt, dat (behalve den goenoeng
Sewoe) vroeger ook hier afzonderlijk liggende k&Wbanken op
de zandsteenlagen aanwezig waren en tevens dat deze banken,
(welker dikte ten minste overeenkwam met de hoogte van dezen
toren) later, op dit enkele overblijfsel na, zijn vernietigd geworden.
Niettegenstaande de groote dikte en de hardheid, welke de
kalk bezit, zoo hehoort deze formatie tot de laatste tertiaire
periode. (Zie de derde afdeeling van dit werk.) Ilet is derhalve
tot aan dit laagsgewijs verdeelde gebergte, dat de vulkaan-vlakte
met eene gelijkmatige helling afdaalt. Ter plaatse waar de vlakte
legen de steil nederwaarts loopende noordvvestelijke helling stuit,
wordt zij door eene duidelijke grenslijn daarvan gescheiden. Slechts
dan wanneer men zieh op een grooten afstand bevindt en den
zooin AQV vlakte ziet, wordt men hare gelijkmatige daling duidelijk
gewaar, terwijl de nabij gelegen deelen derzelve den beschouwer
volkomen effen toeschijnen. (Vergelijk de platen in den
i'i