
\h
m
326
gecne andere dan op eene plotselinge en geweidige wijze, door
verbrijzeling van vroeger nog grootere rotsmassa's, kunnen
geboren zijn, — even als gindsche op zieh zelve staande, mt
lava-brokken gevormde heuvels aan den voet des vulkaans bij
Temangoeng.
Ad. 2°'. Hoewel liet geen volstrekt vereischte is, dat alle kratermuren
aanvankelijk een volkomen kring hebben beschreven
en het. evenzeer mogelijkis, dat, bij heteerste ontstaan des vulkaans,
zieh slechts een gedeelte van een ringmuur vormde, —
ZOO blijkt het echter ten duidelijkste, dat de Soembing vroeger
met een volkomen kringvormigen wand voorzien en insgelijks
in het noordoosten gesloten was, waar thans een stuk (namehjk,
het 1/4 ^an den nog voor 3/4 gedeelte staande gebleven geheelen
kring) ontbreekt. Want, a) de uiteinden van den kratermuur,
ZOO wel het eind, dat ten noorden als datgeen hetwelk ten oosten
van het middenpunt hgt, buigen zieh tot elkander in de rigting
eens cirkels. — b) De gansche tusschenruimte is opgevuld door
een lava-stroom geheel en al uit enkele stukken bestaande, die
ver längs de helhng van den berg afdaalt en bij gevolg zieh doet
kennen als de oorzaak der verbrijzeling van den wand, e) Deruimte
tussehen dezen lava-stroom en de uiteinden van den muur is
bedekt met ontzagchelijkgroote, seherphoekige rotsstukken, wier
zamenstel alle kenteekenen draagt, dat zij stukken zijn van
den kratermuur en overblijfselen uitmaken van het verbrijzelde
gedeelte van denzelven. — (Ook uit den lava-stroom zelven steken
nog enltele gedeelten daarvan uit.)
Ad. 3"". De juistheid der derde gevolgtrekking wordt bewezen
door den plantengroei', namelijk, door de bossehaadjen van vele
javasche Alpenboompjes (waaronder hoofdzakelijk de vroeger
genoemden voorkomen, als: Thibaudia vulgaris, Aeaeia montana
en GnaphaUum javanicum), welke den lava-stroom (den puinberg
des kraters) bedekken en waei; stammen hunne wortelen tussehen
de blokken en de puinhoopen schoten. De grootte dezer boomen,
de dikte en de knoestige vorm hunner stammen doen zien, dat
zi^jonger zijn dan die, welke op den Manellawangie, den Patoeha
en den Merbaboe voorkomen, maar veel ouder dan die, welke
327
op den Sindoro groeijen,— ongeveervan gelijken ouderdom of
althans weinig ouder zijn dan die, welke op den Lawoe aan de
zuidzijde en op den Gedeh, boven Kentang badak worden aangetrofFen.
Het geboomte op den Lawoe is 86, datgene, hetwelk
op den Gedeh groeit, 90 jaar oud 1), — want de eerstgenoemde
onderging in 1752 en de laatste in 1748 eene zeer geweidige
uitbarsting, waaruit men met groote waarsehijnlijkheid mag
afleiden, dat daardoor alle sporen van vroegeren plantengroei,
toen aanwezig, zijn vernietigd geworden; even onwaarschijnlijk is
het, dat, na die schrilikelijke uitbarsting van den Soembing,
waardoor de geheele noordoostelijke kratermuur verbrijzeld en
de tusschenruimte door duizende millioenen van lava-puinbrokken
werd opgevuld, die ver benedenwaarts längs de berghelling
op elkander gestapeld liggen, — even onwaarschijnlijk
is het, zegik, dat eene enkele kiem van den toen bestaanden
plantengroei aan die vernietiging kon ontkomen. —• Het tegenwoordige
woudgeboomte, dat op den puinberg van den Soembing
groeit, is derhalve eerst na deze uitbarsting ontstaan en waarschijnlijk
niet ouder dan 100 jaren. — De geringe graad van
verwering, welke de lava-puinbrokken, aanderzelver oppervlakte
sleehts door eene bruin-vale aardkorst van 1 d 2 lijnen dikte
bedekt, vertoonen, — de nog niet geheel verweerdesteenblokken,
welke in de heuvels, aan den voet des vuUtaans bij
Temangoeng verspreidliggende, worden aangetroiFen en die waarschijnhjk
hun ontstaan aan deze uitbarsting verschuldigd zijn, —
waarbij moet gevoegd worden de nog niet geheel verloren gegane
herinnering der Javanen aan deze gebeurtenis, «waarbij hunne
rijstoppers in steenbergen'werden veranderd» — (hoewel voorvallen
van dezen aard, bij dit volk zeldzaam langer dan 100 jaar,
dat hier voor eene eeuwigheid geldt, in het geheugen voortleven),
•— zijn omstandigheden, welke de onderstelling bevestigen,
dat, namelijk, deze uitbarsting voor ongeveer een honderdtal
jaren, in 1738, heeftplaats gehad. Dergelijke schattingen van
den ouderdom van aanwezigen plantengroei naar de grootte der
'•) Geschreven in 1838.