
iïE
282
dat gcene grootc en hevige uitbarstingen gedurende een zeor lang
tijdperk plaats grepen, dewijl de bevolking zieh zoo mogelijk
verwijderd houdt van die kraters, welke eenmaal geweldige
verwoeslingen te weeg bragten. De Soembing en de Sindoro
zijn beide tot op eene zeer groote hoogte bebouwd; de tabakkool
en uijenvelden, welke tot eene hoogte van 7,000' opklimmen
(waar geene andere gewassen meer tieren willen , uithoofde
van de ruwheid van het klimaat), — strekken ten
bewijze van den eeuwenlangen duur der bebouwing dezer
provincie, welke de sterkst bevolkte van het voôrmaUge rijk
van Mataram was. De menschelijke hand, en deze alléén
Avas het derhalve, che de wouden dezer bergen velde. In Magelan
zijn de bosschen in der daad zoo zeldzaam, dat men brandhout
gàat kappen op de 10,000' hooge kruin van den Soembing
en hetzelve längs de wegen, wier slangelijnen men bijna op
aile ribben van het geborgte gewaar wordt, naar beneden sleept.
S». Behalve op de hoogste spitsen, ziet men werkelijk
nog wouden aan zeer steile hellingen en in zeer diepe kloven;
zij moeten als geringe overblijfselen der oorspronkelijke wouden,
die eenmaal ailes bedekten, worden beschouwd en zijn sleehts
staande gebleven, uithoofde van de ontoegankelijkheid der plaatsen
waar zij zieh bevinden; zulks is onder anderen het geval op
eenen spitsen bergtop, welke zieh aan de westelijke helling van
den tusschenrug, die den Sindoro met den Soembing verbindt,
boven het dorp Parahan verheft.
Met deze kaalheid en met dit gémis aan geboomte op den
Soembing en op den Sindoro staat het gebrek aan water, in
elk gedeelte derzelven hooger dan 4,000', in het naauwst verband.
Hoe geschikt bosschen zijn om de vochtigheid van den dampkring
op te houden en beken en rivieren met water tevoeden,
hiervan wordt nergens klaarder bewijs gevonden-dan te dezer
plaatse; terwijl in de lengte kloven van andere met woud bedektc
bergen, als: van den Gedeh, van den Lawoe, tot op eene
hoogte van 8,000' stortbeken naar beneden bruisen, ja, van
den ZOO vreesselijk werkzamen Merapi aan verscheidene zijden
rijk van water voorziene beken benedenwaarts vloeijen, zoo
S Mimâ
283
zijn de kloven dezer rceds voor lang uitgebluschte cn tot op eene
groote hoogte bebouwde vulltanen, behalve na het vallen van
regens, boven 4,000' droog en geheel zonder water. Eerst
beneden 4,000' entspringen bronnen in hunne lengte kloven;
hierop maken slechts enkele kloven van de meer met woud
bedekte noordwestehjke en westelijke zijde van den Soembing
eene uitzondering. Uithoofde van dit gebrek aan water worden
aan de oostelijke, noordoostelijke en andere zijden van den
Soembing wel bebouwde velden, maar geene dorpen hooger
dan 3,000 à 3,500' aangetroffen.
Rijstvelden in sawa's treft men aan tot op eene hoogte van
3,000 voet. i) Aanplanting van thee (voornamelijlt op den , tusschenrug,
welke beide vulkanen verbindt, alwaar op eene hoogte
van 4,326' de passangrahan Kleton staat) tot op 5,000', —
groenten, vooral kool- en uijenvelden tot op 7,000' en tabak, die
in alle zonen (van het zeestrand af tot op 7000') wordt geteeld, —
deze zijn de gewassen, welke op vele gedeelten der hellingen
van den Sindoro de grenzen der bebouwing vormen. Alle andere
en veel meer uitgebreide streken gronds, welke niet bebouwd
worden, zijn heinde en verre met Allang gras (Imperata Allang)
bedekt; eerst boven de hoogte van 7,000' komen boschjes van
Alpenboompjes voor, waaronder Thibaudia vulgaris en Dodonaea
triquetra het menigvuldigst zijn, wier dünne stammen nog zekeren
jeugdigen wasdom verraden. Aan de hellingen dezer bergen
wassen hunne stammen, in de zone van 7,000 tot 8,000', niet
lioogerdan 12 à 15 voet, terwijl hunne gewone hoogte op de
toppen dezer bergen 5 à 7' bedraagt. De bosschen van dit
geboomte, welke op zieh zelven reeds dun en spaarzaam voorkomen,
zijn daarenboven nog op vele plaatsen door de bijl gedmid
geworden.
') Rijstvelden worden voornamelijk längs dalen aangetroffen, waar rivioron door
loopen; zij vormen somtijds, vooral bij Wonosobo, aan de zuidwestelijke zijdo van
den berg een zeor kunstig gevonnden aanleg van trappen, van welken de enkele
terrassen (die allen met zokcrheid overstroomd kunnen worden) op velc plaatsen
slechts eene breodte van 2' hebben, terwijl zij, zieh 6 ii 8' boven clkandor verhoffende,
op doze wijze tegcn de steilste wanden oploopen.
E
- t n
rr
. i.
i,:
ifi" .
i i - i v .
p . v , . '