
r'
• i u ;
Tockolroiiio worU gelieeteii. — In de oniiikldcliijke nabijheid
van do kruin bestaat de oostelijke helling uit terrassen, welke
door niiddel van smalle trappen tot aan het hoogste térras,
waarop het Imisje Staat, niet elkander zijn verbonden. Het
grootste dezer terrassen is ongeveer SO voet lang en 25 voet
breed; zoowel deze trappen, die de verschillende terrassen rnet
elkander verbinden, benevens de randen, waarmede zij op de
wijze van ecn niuur omgeven zijn, worden gevormd uit op
elkander gestapelde ruwe, hoekige steenen, waaraan geen enkel
spoor van bearbeiding is waar te nemen. Nog lager aan de
oostelijke helling, ongeyeer 1,000 voet beneden de kruin, treft
men dergelijke terrassen aan met een huisje, dat volkomen met
het eerstgenoemde overeenkomt. Men ontwaart aldaar talrijke
stonipe pirainiden, welke uit steenen bestaan, die eene tamelijke
grootte hebben en ter hoogte van 5 á 8 voet ruw op een
gestapeld liggen. Er wordt verhaald, dat deze terrassen en deze
steenhoopen door een Javaschen hoogepriester zijn gevormd
geworden, die hier als kluizenaar heeft geleefd. Het dikke bekleedsel
van Lichenes, dat op deze steenen wordt aangetroffen,
de welige struiken, wier knoestige stammen daarop wortel geschoten
hebben, dit alles duidt eenen hoogen ouderdom aan.—
Het uitzigt, dat men van dezen top Over de omliggende hoogten
geniet, is aan de eene zijde even Hefelijk en schoon als zulks
aan den anderen kant dor en schrikverwekkend is. Hier ziet
men längs de noordelijke helling beneden waar ts, die met de
sierlijkste struikgewassen begroeid is; daar verheffen zieh
bloeijende Thibandia's, fijn gebladerde Acacia's en bleeke Gnaphalium's
met hunne ronde kroonen De groei dezer boomen
schijnt, wel is waar, ter neder gedrukt, zij zijn ingedrongen en
aan hunne takken met Usneen behangen, maar zij zijn uit dien
hoofde niet minder schoon; de purperroode bloemen der Thibaudia's
en de gele trossen der Acacia's komen des te schitterender
uit, naarmate zij meer verholen liggen tusschen de
Usneen, wier bleeke kleur door den sneeuwwitten tooi van de
bloemen der Gnaphalium's wordt overtroffen; geheel beneden ontwaart
men de zaclit giooijende hoogten, met het bleeke geel
447
van het bosgi'as ') gekleurd, en siech ts met enkele vlekjes van
het donkere bladerengroen der strnikgewassen bestippeld; maar
hetliefelijkst doen zieh die kleine, zacht oi:ii'ijzende hoogvlakten
aan het oog voor, die zieh trapsgewijs onder elkander in de rigting
naar het noorden en naar het noorcl-noordoosten uitstrekken.
Hare grasbodems liggen daar tusschen zachtglooijende hoogten,
welke met schilderachtige groepen van Tjemoro-boompjes (Casuarina's)
bekranst zijn.
Maar ginds in het zuiden is alles dor en woest. Hier in de
nabijheid, beneden den top, ligt eene ketelvormige vlakte van
ronden omvang, die op een uitgedoofden krater gelijkt. (Telaga
Koening.) Het middengedeelte is horizontaal, dor, geelachtig
bruin van kleur en draagt de teekenen van periodiek met
water bedekt te zijn; naar de zijden rijst de bodem, siech ts
hier en daar met bosgras begroeid, allengskens en met eene
zachte glooijing op, en vormt hij een vlakken rand, welke de
kom bijna in den vorm eens cirkels omgeeft en waamp zieh het
aan deze hooge zone eigenaardige geboomte verheft. Ter naar
het zuiden steekt deze rand der telaga Koening (opwaarts rijzende)
uit en verbergt hij het lager gedeelte der berghelling voor het
oog; slechts een ver verwijderde, met woud bedekte bergtop,
welke tot den Lawoe behoort, verheft zieh in het zuiden ten
oosten boven den gemeldeu rand. Maar in het zuidweslen ziet
men — van nabij en daidelijk — beneden zieh eene diepe,
Woeste kloof; van den hoogsten top (waarop wij ons hier bevinden)
loopt, namelijk^ een bergrug eerst westwaarts, vervolgens zuid-,
waarts, om eindelijk ten zuidwesten van hier in eenen steilen
top uit teloopen; nu eens daalt zijn rand laag neder, dan weder
rijst hij in spitsen opwaarts. Naar de buitenzijde heeft dezelve
eene lielling van ongeveer 40^ en vormt hij eenen steenachtigen,
met kreupelhout begroeiden bergwand, welke in de kloof, die
den van den o''™ top Scheidt, afdaalt. Aan de binnenzijde
stört hij zieh loodregt benedenwaarts, steile naar de telaga
Koening toegekeerde rolswanden vormende, die volkomen de
') Mot dozen naaiii zullcn wij voortaaii de Festuca nubigeiia bcstcnipelcn.