
J»''»'
worden lierscliapeii. Hei langst bekencle «zandmeer» ten uoordoosten
van Prambanan (ten noordwesten van Tangkiran) heeft
aan dozen toevoer zijn ontstaan te daiAen.
Ook thans waren de beide genoemde kloven wederom door
de uitgeworpen vulkanische Stoffen verstopt geraakt, ja, bijna
tot aan den rand daarmede opgevuld geworden. De woning des
berigtgevers lag slechts 200 schreden van den rand der kloof
Gendol verwijdei-d, en — de regentijd met zijne overstroomingen
naderde met rassclie schreden. hi November kwamen dan ook
de banjers met ontzettende vaart benedenwaarts. Hat water
werd tot boven de randen der kloof opgestuwd en stortte de
uitgeworpen Stoffen, welke hetzelve medevoerde, ver over de
bebouwde velden ter wederzijde gelegen; steenen van 3 voet
diktc werden in de velden mede voortgesleurd, ja, in de kloof
werden blokken ter grootte van buffels door het water naar beneden
gewenteld.
De grond, waarop het hnis stond, beeide door het geweld
van den bergstroom, toen deze zieh een nieuw bed door de
uitgeworpen massa's baande. Het water was laauw. Enkele
steenen waren nog zoo verhit, dat zij water in damp deden
opstijgen, ja, vele rotsbrokken waren den volgenden dag nog
zoo heet, niettegenstaande het den ganschen nacht had geregend,
dat men er de hand niet op kon houden.
Na dezen tijd tot in October, 1847, (de dagteekening van
het berigt) bleef de berg in rust. Slechts den September,
1847, dus een jaar na de hier boven beschreven uitbarsting,
heeft de Merapi, volgens den heer van Waeij, nog eenen
keer steenen en lava uitgebraakt.
In d849 op den September. «Des avonds omstreeks
11 ure begon de Merapi, onder een hevig gedruisch, asch en
steenen uit te werpen. Deze aschregen, door een oost-zuidoostewind
over de geheele residentie Kadoe voortgedreven,
bedekte op sommige plaatsen den grond ter hoogte van 3 rijnlandsche
duimen.
Op den IS'""" September was de berg in wölken, rook en
asch gehukl en er had omstreeks 3 ure in den namiddag eene
h
417
tweede uitbarsting plaats, vergezeld van een hevig en aanhoudend
gedonder. Te Magelan viel veel zand en steentjes en te
Moentilang, 10 palen van Magelan, vielen er ter grootte van
duiven eijeren; den 16''» bleef de berg rüstig.
De bewoners der omliggende dessa's waren bij tijds gevlugt;
doch de tabak-, koffij- en indigo-cultuur hadden veel geleden;
de rivier Belongkeng, geheel met zand en steenen opgevuld,
doet bij het invallen des regens voor overstroomingen vreezen.
In Jogjakerta was de aschregen, die van den 16'^™ tot den
17dcn jg morgens aanhield, ter dikte van eenen neerl. duim
gevallen. In Soerakerta duurde de aschregen, welke den
16''"" ten S ure was begonnen, op den 17'''-" nog voort. Het
landgoed Selo had veel geleden door den zwaren aschregen,
die den grond op sommige plaatsen ter dikte van eenen vinger
bedekte; de bevolking uit die streken was met achterlating van
hare goederen en vee gevlugt. In de residentien Bagelen en Banjoemas
heeft men in den morgen van den twee ligte schokken
van aardbeving gevoeld, in de rigting van het oosten naar het
Westen; ook daar viel de aschregen gednrende den 15'™ en den
16''™ September. (Javasche Gour. van den 26''™ Sept. 1849, no. 77.)
Volgens latere berigten uit Kadoe is de schade, door die
uitbarsting veroorzaakt, van minder belang geweest dan men
aanvankelijk vreesde; want regenbuijen, weinig tijd na de uitbarsting
gevallen, hebben de asch van de gewassen afgespoeld.
Het getal gebouwen (de meeste klein en van weinig waarde),
welke in ,die residentie ingestort zijn, bedraagt 836.
Van de koffijboomen zijn 514, 207 geheel vermeid en 348,487
sterk beschadigd; van de tabak aanplantingen zijn 202V2 bouw
geheel vermeid en 130i/4 zwaar beschadigd; ook de indigo aanplantingen
hebben meer of min geleden.» (Jav. Cour, van den
24 November, 1849. N". 94.)
C. Reizigers, die den berg hebben bezocht.
In d786i Fr. van Boekhold was waarschijnlijk de eerste
Europeer, die, uitgaande van Selo, den Merapi (benevens den
t i
. f