
•täSm
U ' , ;
' t
376
pittoresken alias n». X, XI cn XII; de afgcbeelde rotscn bchoorcn
alle tot deze kalkformatie.)
Ecrst daar waar de bodem, meer naar den Merapi heen, eene
hoogtc van 2,000 voet heeft bereikt, rijst hij steiler, maar
voortdurend nog gelijkmatig, opwaarts, — de beddingen der
beken worden dieper, — zij gaan over in kloven, — doch eerst ter
hoogte van 3,500' wordt dezelve een werkelijk steile berghelling.
Aan de zuidzijde van den Merapi liggen op die hoogte de
grenzen tot waar menschenwoningen- met derzelver bebouwde
velden worden aangetroilen; hier vangen de oorspronkelijke
woudenaan, welke ter hoogte van 6,000 voet weder ophouden
cn derhalve siechts een smallen gordel vormen, die de zuid-cn
de oostzijde van den kegcl omzoornt.
Aan de zuidclijke hclling van den Merapi werden, in 1837, tot
op eene hoogte van 7,440 voet, slechts kleine boschjes van
Alpen-struikcn i) aangetroifen, terwijl slechts aan de oostelijkc
ennoordoostclijke hellingen zieh Acacia-boschjes tot op eene grootere
hoogte verhieven. De overgang tusschcn de hoog opgewassen,
van mos en Orchideen rijk voorziene oorspronkelijke wouden, welke
vooral eikenboomen bevatten, en de struikgewassen wordt op
den Merapi daargcsteld door eene Celtissoort (C. montana), die
aan deze boomsoort eigenaardige, met een ligt loof bedektc
boschjes vormt; deze Celtissoort heb ik, behalve op den goenoeng
Keloet, nergens eldcrs in zoo ruime mate verspreid aangetrofien.
Boven de boschgrens (der hoogstammige wouden op 6,000'
cn der struikgewassen op 7,440' hoogte, in 1837,) verhcft
zieh de Merapi aan de zuidzijde als een dorre, woeste kegclwand
— als eene korst van graauwe asch met steenbrokken
van elke grootte vermengd, slechts door ondiepe, maar talrijke
crosie-kloven doorploegd; deze wand rijst gedurig steiler op,
en loopt eindehjk met een hock van stellig niet minder dan
Vooniamelijk bostaanJo uit Acacia nionUma, Tliibamlia vulgaris on clc welrickciiic
Gimltheria punctata BI., wcllcer olio (luinjak Gontlopoero) door clcprinson,
van Jogja en van Solo nccr hoog goschat wordt.
377
300 voort, .) tot waar hij eensklai^s, met eene scherp getcckende
grens (den rand van den zuidelijken kratcrmuur vormende)
ophoudt.
Eene geheel andere gesteldheid heeft de vulkaan aan de
oostelijke, westclijke en noordelijke hellingen. — Aan die zijden
bemerkt men niets van de aaneengeschakelde en gelijkmatige
vlakte der hellingen eens kegelbergs ; — aldaar bestaat de vulkaan
uit verscheidene afzonderlijke lijsten of ribben, die scherp en
hoog aan de helling uitsteken en tusschen welke diepc kloven,
als wäre bergspleten, benedenwaarts loopen.
Slechts de noordelijke voet van den Merapi maakt hicrop
eene uitzondering, ter plaatse waar die rib, welke de kloof
Djoewé aan de oostzijde begrenst, — terwijl zij al dalendc gedurig
breeder en vlakker wordt, — met den voet van den Merbaboc,
reedsopeene hoogte van 4,880' t e zamen loopt en den tusschen-
Zadel tusschen den Merbaboe en den Merapi uitmaalct, welke
bij de beschrijving van den vorigen vulkaan reeds werd vermeid. 2)
Deze verschillende vorm, waaronder zieh de oppcrvlaktc
voordoet, is niet het ecnige, waardoor de noord- en de zi/irfzijde
van den Merapi van elkander verschillen ; — 00k in een andei'
opzigt bestaat een schcrp kontrast, — want hoe onbeduidend
de gordel van oorspronkelijk woudgeboomte rondom de zuidelijke
helling möge schijnen, zoo ocfcnt dezelve toch een gewigtigen
invloed uit op den rijkdom aan water, welke de berg
bezit. De noordelijke en oostelijke hellingen van den Merapf,
benevens de aangrenzende hellingen van den Merbaboe hebbeii
0 De zuidelijke helling van den Merapi is eene der steilsten op Java.
0 De uitdrukking„kam- en kruinhoogte eoner keten" kan slechts op weini-e
geborgten van Java worden toogepast, b. v. op do workolijko centraalketon dìo
van den vulkaan Slamat tot aan don Dieng voortloopt. Vele andere aanmorkclijke
hoogtcn op Java ontstaan slechts door het aanoensohakolon der kegdhevgm en bot
te zamensmelton van de voeton dier bergen tot /usschenzadr.ls, welker hoo-te voornamolijk
afhangt van den a/stand tusschen de beide vulkancn, in cene regtstreckscl.e
(omgokoerdo) verhouding tot dien afstand Staat cn van 1,G30 voet, tusschen den
Salak cn den Gedé, tot 4,880 voet, tusschcn den Merbaboe en den Merapi
niwssolcnd voovkomt. _ Tussehon andere vulkanon, b. v. tusschen den Merapi en
den Lawoe, den Lawoe en den Wilis, den Wilis cn den Kéloot, enz. worden zecr
Inag gelegen, ter naauwernood 200 voet hooge vlaklen anugctroffon.
I f