
iw
f t
iSS
188
(eil uitspringcn. Daar nu de afzondcrlijke stukken in eene verticale
rij op elkander liggen, zoo worden plompe yierkante
zuilen of liever i'ibben gevormd, die van 5 tot 7' dik zijn.
JJehalve deze steeds verticale afscheiding is de steensoort nog
in horizontale banken, van verschillende dikte, afgedeeld. Zoo
zietmen b. v. aan den muur, die 0. en Z. 0. waarts van de
zandvlakte verloopt (N» 4), eerst eene bank 50' hoog boven
den zandgrond uitsteken en daarop eene laag steengrnis
volgen, die van eene tweede (bovenste) trachietbank van lö'
hoogte overdekt is; op vele plaatsen evenwelloopt de gruisbank
wigvormig uit en dan vereenigen zieh bovengemelde 2 trachietbanken
tot ééne. Deze steensoort doet zieh ook dikwijls voor
als scherphoekige brokken.
2". Gemeide trachiet is meestal bedekt met of begraven onder
lava van lateren oorsprong, tot welker vorming hij zelf de stof
schijnt te hebben opgeleverd, daar men de duidelijkste overgangen
tusschen beiden vindt. Tot deze overgangen behooren
b. v. vele groote over de geheele oppervlakte der kruin verstrooide
blokken, die ook nog op de 0 . helling gevonden worden,
Deze zijn slechts hier en daar aan hunne oppervlakte in porense
en verslakte lava overgegaan, en zijn grootendeels nog onveranderde
trachiet N". 1. Zij zijn scherphoekig van vorm en in
hnnnen geheelen omvang hebben zieh reten gevormd of spleten,
die convergerend naar het centrum te niet loopen.
Doch de eigenlijke steensoort, die wij N". 2 willen noemen, is
eene soort van uit wendig meer bruin dan gele, inwendig zwart
brnine lava, die geheel verslakt en zeer porens is.
Behalve in kleine en aan magneetijzer zeer rijke banken op
den hoogsten 0. rüg der kruin, komt deze lava hoofdzakehjk
slechts voor als enkele rondachtige, platgedrukte schotsen of,
om ZOO te zeggen, lava-koeken. De hooge bergvlakte vooral,
• waarin de 0. en 0. N. 0. rand des kraters overgaat, is met honderden
van deze koeken bezaaid. Zij zijn rond van omvang,
hebben eene dikte van 1/2 tot 21/2' en eene middellijn van 2 tot
10. Hunne vorm laat zieh niet beter vergelijken, dan met ronde
dikke koeken, die, week op eenen vlakken grond vallende, vaii
189
boven eenen convexen, aan de randen eenen afgeronden en
van onder eenen geheel platten vorm moeten verkrijgen. Juist
ZOO zien onze lava-schotsen er uit; het is dus klaar, dat zij
in eenen niet geheel gesmolten, maar deegvormigen of weeken
toestand uit den krater omhoog geworpen en uit de lucht
neer gevallen moeten zijn, om gemeiden vorm te verkrijgen.
Daar waar zij op een sterk hellend terrein liggen of gedeeltelijk
over eene holligheid in den grond hangen, daar heeft dat
gedeelte van het ondervlak, dat vrij hgt (en den grond niet
raakt), eenen ruwen en hoekigen vorm, en dan hangen eene
menigte lava-stalactiten daarvan naar beneclen. Zeer opmerkenswaardig
is de regelmatige en tweevoudige afscheiding dezer lavakoeken.
Zij zijn, namelijk, ten eerste in eene horizontale rigting,
evenwijdig met het convexe bovenvlak, in lagen afgescheiden,
die elkander als uijenschillen omvatten; deze lagen hebben in
het midden des steens (bij de grootere koeken) eene dikte van
ongeveer 1', maar hoe nader bij de oppervlakte des te dunner,
losser en onzamenhangender woixlen zij, tot dat zij eindelijk
schillen vormen, die slechts 2 of 1 duim dik zijn en met de hand
kunnen afgeschilferd worden. Maar in het binnenste van den
steen zijn de dikkere lagen onafscheidelijk met elkander verbonden
en sleehts door uiterst fijne streepjes aangeduid. Dit
is bijgevolg eene soort van bolvormige afscheiding met concentrieke
lagen.
Behalve dat worden de bovengemelde spleten en lagen nog
loodregt door andere spleten cloorgesneden, die aan de oppervlakte
breed zijn en als wenden gapen, maar naar het midden der
steenen hoe langer hoe enger worden en te niet loopen, zoo als
men dit soms ook bij hard gebakken roncle brooden kan opmerken.
Sommigen dezer vertieale spleten zijn regt en loopen divergerend
van het centrum naar den rand, anderen weder loopen
in concentrische kringen om het middenpunt. Zoo doorkriiisen
elkander deze spleten en verdeelen den steen, vooral deszelfs
buitenste lagen, in vele afzonderlijke min of meer rhombische
stukken, die men met de hand uit elkander kan nemen. Niet
bij alle slcenschotsen hebben de natuurkrachten, die bij de afkoeiS.:
!
J I
i.
, I
C •