
.-:3m
Iii
• i'
i• ; • t' Ii
t n 1
zelve staauclc bergspits, ter hoogte van 300' voet stoort aandeze
zijde de gelijke glooijing der helling. In eene noordelijke rigting
van den Soembing verheft zieh, ter plaatse waar de vlak geworden
lengte ribbcn der beide bergen in een loopen, een spitse en steile
kegel, welks top nog met het groen gebladerte der oorspronkelijke
wouden wordt getooid, terwijl vorder benedenwaarts al
het geboomte is verdwenen.
Boven op de kruin is de tussehenrug zeer breed en vlak en
wordt, naar het zieh voordoet, ten minste aan de oppervlakte
slechts door den Sindoro gevormd, w i e n s vlak geworden ribben
tot aan den Soembing voortloopen; zij stooten tegen de steilere
en sneller oploopende helling van dezen berg aan. (Zie Sindoro,
Figuur 3.) Uitgebreide streken hebben in der daadeene
geheel gladde en offene oppervlakte en vormen rots-terrassen,
die ten duidelijkste uit niets anders bestaan dan uit zeer breede
(gestolde) lava-stroomen (van den Sindoro). Een dezer terrassen,
iets smaller dan de anderen, is aan beide zijden door eene kloof
begrensd en loopt in eene lijnregte rigting, met eene oppervlakte
even gelijk als eene tafel, tot aan de zoo even genoemde
op zieh zelve staande bergspits voort, alwaar hetzelve tegen
stoot en eensklaps ophoudt. Hetzelve vormt als het wäre eene
korst op de dieper liggende rots, terwijl deszelfs dikte, naar
eenige plaatsen in de kloof te oordeelen, tussehen 20 ä 25 voet
bedi-aagt.
Aan de westzijde daalt de tussehenrug in geenen deele zoo
gelijkmatig, maar vormt hij boven Wonosobo een ver voorwaarts
springend plateau, dat vervolgens op eens afdaalt; hierop kan
men geene sporen van dergelijke kloven waarnemen, welke even
als op den tussehenrug tussehen den Merbaboe en den Merapi
van beide zijden te zamen loopen. Terwijl de oostzijde van
den Sindoro op zulk eene regelmatige, gelijke wijze afdaalt,
heeft de geheele zuidwest- en westzijde des kegels in de benedenste
zonen, tussehen de 3;000 en 4,500', over het algemeen
eene eigendommelijke en zonderlinge teirasvormige gedaante,
uit verbreede en vlak geworden lengte ribben (t. w. lava-stroomen)
bestaande, welke, nadat zij horizontale en, van ondcr gezien,
schijabaar bolvormige voorgebergten hebben gevormd, vervolgens
terrasvonnig en tamelijk steil benedenwaarts dalen.
Ook in de hoogere zonen wordt de kegelvorm aan deze zijde
afgebroken door twee stompe, klokvormige bulten, waarvan de
kleinste aan de zuidwestzijde op eene hoogte van 5,000' Staat,
en de grootste, — de goenong Roembang, — als een op den
Sindoro gegroeide en niet geheel voltooide tweelingberg met zijne
spits eene hoogte van 7,000' bereikt.
Aan de nöordoostzijde van den Sindoro treft men in de onmiddellijke
nabijheid van het dorpje Djombret, op eene hoogte van
3,980', de bron der voornaamste rivier dezer residentie, namelijk,
van de Progo aan. Zij entspringt eensklaps uit eene grot in den
bodem eener lengte kloof, die boven droog en zonder water
is. Dit hol is aan de opening 20 voet hoog, wordt echter weldra
enger en gaat op een afstand van 30 tot 40' van den ingang in
eene onderaardsehe kloof of S23leet over, waaruit het water
(hetwelk de kloof geheel vervult) met geweld wordt voortgestuwd.
De wanden dezer holte bestaan uit een vulkaniseh
eonglomeraat, — een zamenmengsel van lava- en trachietbrokken,
waarvan verseheidene lagen van verschillenden aard over elkander
liggen en waarschijnlijk door verschillende uitbarstingen zijn
gevormd. De bovenste lagen (waaruit insgelijks het geweif van
hetholbestaat) zijn uit veel fijnere, meer zandaehtige stof gevormd
dan de onderste la^en, waai'in veel grootere brokstukken voorkomen.
Aeaeia's en Weringien (vijgen) boomen beschaduwen dit schilderachtige
oord.
Stijgen wij nu in onze topographische beschouwing längs de
liellingen van den kegelberg, die voortdurend steiler worden,
verder opwaarts. Naarmate men hooger komt, voornanielijk van
eene hoogte van 7,000' af, zijn dezelve bedekt met steenbrokken
van zeer verschillende grootte, die naar de spits heen
talrijkcr worden; deze steenen zijn nog niet verweerd en verheffen
zieh in al derzelver kaalheid boven den spaarzamen plantengroei.
Naar het sehijnt moet het ontstaan derzelven aan latere
uitbarstingen van dezen vulkaan worden toegeschreven en schijnon