
kegcls scliijut nog 2 ä 500 voet hooger le stijgen dan de zuidelijke
muur i) en zieh derhalve ongeveer 800 a 9öO' boven hat
laagsle punt zijner basis te verheffen (d. i. de ooslwaarts gelegen
aschvlakte). Wordt de voet des kegels aan deze oostehjke asehvlakte
en insgehjks op den aschrug in het noordoosten met eene
taniehjk scherpe grenslijn omtogen, aan de noordwestzijde daarentegen
schuift hij zijne slakken reeds verder in het rond en
daalt hij aan de westzijde geheel vrij en zonder grens bergafwaarts.
Hier, aan het westehjke uiteinde van den muur, ligt het punt,
datalshetbovenste beginder djoerang Belongkeng mag beschouwd
worden. Uilhoofde de rand van den muur, vi^elke in dit westehjke
gedeelte getand is en derhalve nu eens rijst dan weder daalt,
ZOO smal is, dat dezelve geene plaats aanbiedt, waar den voet
neder te zetten, en het losse bekleedsel van asch onder hare
dünne korst geen vasten grond geeft, zoo was het mij slechts
mogelijk in de enge kraterkloof zelve (aan den binnenvoet des
muurs) tot aan het westelijke uiteinde voort te dringen. Niminer
hebben verschijnselen, door de vverking van het vulkanische
vuur veroorzaakt, zulk eene ontzetting in mij te weeg gebragt
als ik bij den aanblik van dit oord gevoelde, hetwelk door mij,
somtijds zoodanig in dampen gehuld, dat ik gevaar iiep van te
stikken, tot tweemalen bezocht is. Tusschen de Javanen, die
mij vergezelden en mij was een afstand, welke ik al klauterend
met groot gevaar in een half uur had afgelegd (7 Junij, 1838).
Wanneer ik den blik nedersloeg, zag ik in de Woeste, groote
Belongkengldoof, welker steil afdalende bodem de ver uitgestrekte
helling van den eruptie kegel zelve is, terwijl millioenen van
slakken op elkander gehoopt lagen, van uit de duizeling wekkende
diepte, die zieh in een schemerKcht van wolkennevelen
en dampen verloor, tot hoog boven den krater uit; — ik zag,
hoe enkele slakken losgeraakten en benedenwaarts gleden, — zij
scheuen eerder te vliegen dan te rollen, terwijl zij in verscheidene
zetten, aanslaande en weder opspringende, groote bogen
beschreven, Avaarbij van al de punten zieh stofwolken verhieven,
m
401
waar de puinbrokken in derzelver vaart met den bodem der
kloof in aanraking kwamen en zij voor het grootste gedeelte
tot het fijnste stof werden verpletterd, ja, de geheele slakkenkegel
geraakte in beweging en allerwege vernam men het geraas
en het gekraak der nederstortende puinbrokken. i)
De Resident van Magelan berigtte mij, dat gedurende verscheidene
jaren na de uitbarsting van 1832 en gedurende negen maanden
na de uitbarsting van 1837 iederen nacht vurige strepen zigtbaar
bleven, die längs de hellingen des bergs in de bovenste
Zonen nederdaalden; — wanneer men dit in aanmerking neemt,
zou men bijna tot het denkbeeld komen, dat er voortdurend
eene langzame uitvloeijing van lava uit de zijden van den
slakkenkegel plaats heeft en dat ten gevolge van de voortdurend
op nieuw gevormde slakken een gedeelte der vroeger
ontstane slakken losgerukt en genoodzaakt werden, gelijk ik zulks
zag, benedenwaarts in de Belongkengldoof te rollen. Dewijl de
lava, hoewel zij lang gloeijend blijft, spoeclig door eene harde
en donker gekleurde korst wordt overtogen, zoo zou men veronderstellen,
dat het inwendige gloeijen der lava onmogelijk te
Magelan kon waargenomen worden (?). Tevens geeft dit benedenwaarts
rollen der slakken een denkbeeld van de wijze, waaroj)
vaste ligchamen tot kleine deelen worden vergruisd en tot zand
en asch overgaan, welke in den kraterschacht misschien op
gelijke wijze ontstaan, namelijk, door het verbrijzelen der
lava, wanneer aangenomen mag worden, dat deze niet altijd
in volkomen vloeibaren Staat tot aan den rand des kraters
wordt opgestuwd. De halfbolvormige kraterberg bestaat, voor
zoo verre het mogelijk is deszelfs zamenstel te leeren kennen,
uit louter afzonderlijke puinbrokken , welke door elkander eene
dikte hebben van drie voet; bij millioenen liggen dezelv'en los
en beweegbaar op elkander gehoopt. Het zijn zeer poreuse, met
' ) Misschicn nog hooger.
") Ik mögt het als oen groot geluk beschouwen, dat ik weder onbczeerd bij de
J a v a n e n in de aschvlakte aankwam; met opzet hielden zij zieh stom en bijgeloof belettede
hon in dit oord een enkel woord te spreken. Toen ik deze plaats voor de
e e r s t c maal bezocht (op den 5den November, 1836), had ik mij voorgonomen ziilk
een gevaarlijk oord nimmer weder te betreden , ma ar — cnz .
i 1
• i
*
ml:
•r