
.mm ifg-iiiîtfaiiiM
m
acj
Î
I |i •
230
oen licfclijk gezigl op, l)e hoogten, wclko zieh in het rond aaii
hot oog voordoen, zijn kaal, ten hoogstc met klaga enallanggras,
doeli met geen geboomte bedekt.
VI. Noch werkzaine kraters en solfatara's. (Kraters; kawa
bij de Javanen.) 1. Kawa Segorowedi (of kawa Dringo.) Deze
sollatara ligt eenige palen ten n. o. van het dorp Batoer, en in eene
n. westehjke rigting van het dal Pakaraman, 500 voet lager
dan het meer (telaga) Dringo, dat, verder opwaarts, insgelijks
naar het n. \v. heen in het gebergte ligt. Gelegen aan de helling
des bergs, ziet men dezelve reeds in de verte, en wordt
men de witte dampen, welke daaruit opstijgen, gewaar. Zij
bestaat uit een bekken van 15 voet doorsnede, met troebel water
gevuld, dat, door de daarin opstijgende dampen, voortdurend
in eene hevige beweging gehouden, in het midden 4 ä 5 hoog
opbruist, en van daar golvend naar den oever wordt voortgestmvd,
waar het als eene branding tegenldotst. Dit gaatmet
een sterk bruisen gepaard. De temperatuur van het troebele,
geelachtig graauwe water, dat, zoo het schijnt, met veel aluinaai'de
is vermengd, bedroeg in Augustus 1838: 183° Fahr.
Het water geeft een zwavelachtig, geel-wit bezinksel. Een veertig
voet hooge wand vormt om dezen kleinen ketel een halven
kring, welke zieh, aan de benedenwaarts gelegen zijde,alseen
gewone kloof voortzet, waarin het over den rand heen stroomend
water wegvhet. De bodem in het rond bestaat uit losse, bruinachtig
gekleurde boschaarde, zonder ergens eene spoor van
lava of andere steensoorten te vertoonen; deze aarde is aan den
binnenwand van het bekken glad en geelachtig wit geworden.
Een weinig lager, in de dalkloof, bevinden zieh verscheidene
holen en gaten. Het water, dat zieh in deze holen en gaten ophoopt,
wordt, door de opstijgende dampen, met zooveelgeweld
tegen de wanden en het gewelf der holen geworpen, dat de
gansehe omtrek daardoor schudt. Het voortdurend dof gedonder,
hetwelk door de werking van al deze fumarolen ontstaat,
het onophoudelijk sissen en bruisen maakt een treffend contrast
met het geheele omliggende landschap, met de stilte der
natuur daaromheen, met het welig groen der wouden en de
231
zo(l(!n van varenkriiid, waai'medc de wanden der kloof zijn
hedekt.
2. Telaga Leri. Deze solfatara zal bij ,de warme bronnen
onder N°. VII worden beschreven.
3. Kawa Sepandoe 1. ligt aan de oostelijke helling van
(ienebergkom, die van den g. Paggar kentang naar het noorden
voortloopt. Toen ik dezelve in 1840 bezocht, vond ik een bodem,
uit eene weeke breiachtige Idei bestaande, meestal roodgelijk
de bolusaarde, doch op vele plaatsen witachtig gekleurd; dezelve
was welig met Mertensien, Lycopodien en Mêlastomen bedekt
en van alle zijden door woudgeboomte ingesloten, waarin veel
slingerend Nepenthes gymnamphora zieh vertoonde. Naar hetgeen
ik vandebewoners van het dorp Klaga , van waar ik naar den
krater opsteeg, vernam, had dezelve nog voor drie jaren (derhalve
in 1837) sterken rook uitgeworpen.
4. Kawa Sepandoe 2. Deze krater ligt aan de westelijke
lielling, van denzelfden bergkam, die van den g. Panggonan uitgaat,
derhalve regt tegen over den zoo even genoemden en
in eene n. oostelijke rigtmg van het middelpunt van den Panggonan
gerekend. Er schijnen nog zeer sterke fumarolen aanwezig
te zijn; uithoofde van de groote steilte der wanden (die
echter met geboomte bedekt zijn) was het mij niet mogelijk
den krater te bereiken, hetzij door van de hoogte des Panggonan
af te dalen, hetzij door den berg van deszelfs noordelijken voet
af, ter plaatse waar de weg van Gadja moenkoer naar Kemp-'
long voert, te beklimmen. Ginds hoorde ik het bruisen des
kraters, hier zag ik deszelfs witachtige rookzuilen, door het
geboomte, opstijgen. Deze beide kraters, benevens de telaga
Leri behooren tot den eruptie-kegel Paggar kentang, welks M^erking,
in de centraalltolk of hoofdkrater opgehouden hebbende
te bestaan, zieh tot de genoemde plaatsen der buitenste helling
bcpaalt.
5. Kawa Pakkoeodjo. Deze hebben wij reeds in N° VI.
beschreven.
6. Solfatara aan den noordelijken oever van het meer (telaga)
Weurno. Dezelve beslaat eene kleine uitgestrektheid, welks
m : ii^ r
n
f
I
f 1
Ì
ij.i
Ï