
fa
•í:
\rr
Latere aanteekeningen omtrent de uitbarstin^ van
den Galoenggoeng in naar onderzoekingen in
hetjaar 1844 gedaan.
1.) Algemeen topographisch overzigt over de Galoenggoengketen
en de naburige bergen.
Van de bovengenoemde toppen der Z. oostelijke grensketen
van het dal van Garoet is de Tjikorai alleen een kegelberg,
terwijl de overigen misscliien eertijds kegels geweest zijn. De
Ki-atjak (of Sanjiang tjiali) is eene verbrokkelde bergmassa,
waarvan het N. O. stuk Lingaratoe genaamd wordt. Bij den
Telagabodas, naar het Z. O. in de vlakte van Singaparna vooruitspringende,
hgt de kraterspleet van den Galoenggoeng. De
noordelijkste berg van de ganscheketen, ofbetergezegdbergrij,
is de Sidakhng, welks kruin mede breed en onregelmatig van
kloven doorsneden is; het is de noordelijkste hoekberg der keten,
waarvan de Tjikorai den znidehjksten hoek uitmaakt. In de
tusschenruimte tusschen den Sidakling en den N. westwaarts
tegenoverliggenden G. Roejong breekt de Tjimanok door. Het
dient aangemerkt te worden dat de inwoners van Melambong
den G. Roejong «Simpai» en den Sidakling «Roejong»
noemen. Dit noordelijke gedeelte der keten verbindt zich met
een nieuw, oostwaarts tegenoverhggend gebergte: het gebergte
van Melambong. Deze beide met bosschen bedekte bergkammen,
namelijk de Sidakling, die omstreeks zes duizend en de Melambong,
die hoogstens vijf duizend voet hoog is, smelten tot
eenen 2420' hoogen tnsschenrug te zamen, i) op M'iens vervlakte
gronden noordwaarts van den bergpas, het dorp Melambong
19S0' hoog gelegen is.
Even zoo ais de Kratjak en Sidakling, is ook het breede
Melambong-gebergte door diepe kloven in verscheidene deelen
gesplitst. Onder deze wordt de lange, van het W. naar het O.
») Het hoogs t e punt dos wogs, tevens het laagst o van fien tus s che i inig, ligt naast
l i e t kieine clorp N e g a r a Siiiglia, van waar af de n i g zuidwaar t s iiaav Tj iawi e begint
t e dalen.
I
> r |