
M
1 lii I
178
rcgclnuil-ig bcgreiisde, scherpkantige steenklompen liggen die
mia of rnecr tcerlingvormig en van de bovenste laag afgebrokkeld
of afgespoeld zijn.
Aan de N. zijde van gemeide kom ziet men in de bogt tusschen
de lava en de rolsteenen eene spleetvormige holte die
nu eens 2 en 3 dan weder S' wijd is, en waarvan de bodeni
bestrooid ligt met hoekige en altijd natte steenldompen, die
allen i) tot onze groote verwondering met een witachtig poeder
bedekt waren, dat men gemakkelijk kon afwisschen en eenigzins
geleek op den jongen thallus van sommige liehenes.
5°. Lavastroom aan den waterval van de kali Datar. Op de
Z. W. zijde des bergs, ongeveer slechts 1000' 0. N. 0. waarts
van liet dorp Adjibarang, vormt gemeide beek (die zieh door
de Tadjom in de Seraijoe werpt) eenen waterval. Hier herkent
men dezelfde ligtgraauwe, homogene, 2) dan eens digte dan
weder poreuse lava, die wij reeds op de Z. 0. helling des
bergs hebben leeren kennen.
Terwijl deze. lava beneden digter en op sommige plaatsen
geheel digt is, zoo is zij boven op poreus en vol van grootere
of kleinere gaten en luchtbellen die soms een duim som^s
een halve streep in doorsnede hebben. Ook ziet men enkele
brokken die half digt, half (van boven) poreus zijn. Op vele
plaatsen vormt de poreuse oppervlakte half cirkelvormige, concentrische
golvingen of strooken die van 2 tot 4 duim breed
en hoog zijn, en wier bolle zijde steeds naar beneden van den
berg af gekeerd is, als wäre de stroomende lava in eene golvende
beweging plotseling gestold. Een weinig beneden den weg
die van Adjibarang naar Poerbokarta loopt, stört zieh de aldus
gevormde lava loodregt naar beneden en vormt eenen wand,
bij welken de beek de rots eerst in eene 20'diepe, maar slechts
5' breede voor doorsnijdt en vervolgens eenen 30' hoogen waterval
vormt. In dat gedeelte der kloof, dat hooger dan de waterval
' ) Julij 1847.
-) Zij is gelijlivormig, van eene met het bloote oog naaiiwelijks tc hcrkcrmen kristallinische
stiietnuv.
gelegen is, bedraagt de dikte der lava boven de bedding der
beek 20', maar beneden den vai, omdat de kloof daar op eens
50' dieper wordt, 70'. Welke rotssoort er onder ligt is onbekend.
Hier is de lava onregelmatig afgedeeld en breekt met scherpe
hoeken. De onderste helft van den wand, hoewel uit vaste lava
bestaande, is ook bij dezen waterval uitgehold en vormt eene
bogt naar binnen ; aan den voet dezer bogt ziet men vele afgebrokkelde
en hoekige stukken daarvan liggen.
6°. Baioe bla nabij Adjibarang. De voet van onzen kegelberg
strekt zieh regelmatig en gelijkvormig uit en is aan de Z. W.
en W. Z. W. zijde van neptunische verhevenheden omgrensd,
die van de plaats af waar de centraalketen met zijnen W. voet
verbünden is en waar bij Petoegeran de weg naar Tegal over
loopt, zieh naar het Z. Z. W. uitstreldken en de centi'-aalketen
met de menigvuldige neptunische ruggen van het (s.Tjilaijapgebergte
» vereenigen.
De bergrug die hen verbindt ') ligt ten W. van Adjibarang
en maakt aan deze zijde de grensuit van het vulkanische
gebied, terwijl dergelijke bergstrooken den lava-voet van den
Slamat aldaar ook in het Z. begrenzen. Tot die strooken
moet vooral deze gerekend worden, die eenen aanvang neemt
met den bergtop G. Poetrie en zieh zeer ver van het W. naar
het 0. bijna tot Poerbokarta uitstrekt. Alle deze bergstrooken
zijn eenzijdig opgehevene deelen van het tertiair-gebergte en
bestaan hier voornamelijk uit mergel en zandsteen-lagen, die
naar verschillende zijden afhellen.
Tot aan deze neptunische bergruggen i-eiken de lavastroomen
van den Slamat ; want de geheele Z. W. en Z. Z. W. voet des
kegelbergs doet zieh voor als eene erdiele wijduitgestrekte lavavlakte,
wier gelijkmatige en zeer zachtgiooijende oppervlakte zeer
afsteekt tegen de veelvormige neptunische bergstrooken die
Deze verbindingsrug breidt zich W. waarts uit, een landschap vormende, dat
midden tusseheu de oentraalketen en het zuidelijkere Tjilatjap-gebevgte ligt. Het
bestaat uit drie vlakten die terrasvormig tot elkander afdalen, te weten van Adjiba-
I'ang af uit de tertiaire vlakten van Taijam, Mailjenang, Madoera, tot den alUiviaaliirond
der Tjitandoi,
! i!r'
1 r
li:
ili ì